Uitspraak Nº 200.226.750_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-08-27

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:3181
Date27 Agosto 2019
Docket Number200.226.750_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer gerechtshof 200.226.750

(zaaknummer rechtbank 5174528)

arrest van 27 augustus 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

in eerste aanleg: eiser,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. N.G.N. Laumen,

tegen:

1 de stichting
Stichting Sité,

gevestigd en kantoorhoudend te [vestigings- en kantoorplaats] ,

2. de stichting

Stichting voor Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie Westelijke Zuid-Limburg,

gevestigd en kantoorhoudend te [vestigings- en kantoorplaats] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. C.A.H. Lemmens.

Geïntimeerde sub 1 zal hierna Sité, geïntimeerde sub 2 Leeuwenborgh en geïntimeerden gezamenlijk zullen Sité c.s. worden genoemd.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 19 juli 2017 dat de kantonrechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 19 oktober 2017,

- de memorie van grieven (met producties), tevens houdende een wijziging van eis,

- de memorie van antwoord (met producties),

- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.

2.2.

Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).

3 De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:

3.1.

[appellant] , geboren in 1956, heeft van 16 november 2009 tot 1 augustus 2012 op grond van elkaar opvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten gewerkt in de functie van docent. De arbeidsovereenkomsten heeft [appellant] gesloten met Sité. [appellant] heeft in die periode uitsluitend gewerkt bij Leeuwenborgh. Sité heeft steeds het loon van [appellant] betaald. Op de arbeidsovereenkomsten is telkens de CAO Beroepsonderwijs en Volwassenenonderwijs (hierna: de CAO) van toepassing verklaard:

“Op het dienstverband is de vigerende CAO BVE van toepassing en de op grond van deze CAO nader vastgestelde uitvoeringsregelingen en alle aanvullingen en wijzigingen die de CAO ondergaat, alsmede de met de vakcentrales in het Decentraal Georganiseerd Overleg Stichting Site overeengekomen aanvullende arbeidsvoorwaarden.”

3.2.

In de aanstellingsbrief van 14 november 2011 die ziet op de laatste arbeidsovereenkomst tussen Sité en [appellant] staat vermeld:

“Op het dienstverband is de vigerende CAO BVE van toepassing, voor zover technisch mogelijk (onderstreping hof). De op grond van deze CAO nader vastgestelde uitvoeringsregelingen en alle aanvullingen en wijzigingen die de CAO ondergaat, alsmede de met de vakcentrales in het Decentraal Overleg Stichting Site overeengekomen aanvullende arbeidsvoorwaarden. (…)”

3.3.

De Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie 2008 (hierna: de bovenwettelijke werkloosheidsregeling) is een bijlage van de CAO. Ingevolge die regeling heeft kort gezegd de werknemer met een dienstverband bij een instelling als bedoeld in de WEB recht op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering.

3.4.

Na het einde van de arbeidsovereenkomst met Sité heeft [appellant] tot 6 oktober 2015 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen.

3.5.

[appellant] heeft op enig moment een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling aangevraagd bij WWplus (uitvoeringsinstantie voor bovenwettelijke uitkeringen). Bij besluit van l6 juni 2015 heeft WWplus die aanvraag afgewezen omdat zij niet de bovenwettelijke werkloosheidsregeling uitvoert voor Sité.

3.6.

[appellant] heeft daarna schriftelijk gecorrespondeerd met Sité en Leeuwenborgh en zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij op grond van de CAO recht heeft op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Sité en Leeuwenborgh hebben in hun schriftelijke reacties dit standpunt betwist.

3.7.

[appellant] heeft vervolgens nogmaals bij WWplus een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 21 juni 2016 heeft WWplus ook die aanvraag afgewezen omdat zij niet de bovenwettelijke werkloosheidsregeling uitvoert voor Sité. [appellant] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. WWplus heeft bij besluit van 20 september 2016 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In dat besluit heeft WWplus vermeld dat, indien [appellant] het niet eens is met het besluit, hij zijn voormalige werkgever kan dagvaarden voor de kantonrechter.

4 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1.

[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren primair dat Leeuwenborgh de werkgever is van [appellant] en subsidiair dat Sité en Leeuwenborgh moeten worden gezien als een instelling in de zin van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), zodat de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling 2008 van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Leeuwenborgh en/of Sité. Daarnaast heeft [appellant] vorderingen ingesteld tot uitkering op grond van de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling 2008, met veroordeling van Sité en Leeuwenborgh in de kosten.

4.2.

Sité en Leeuwenborgh hebben verweer gevoerd.

4.3.

De kantonrechter heeft bij vonnis van 19 juli 2017 de vorderingen van [appellant] afgewezen kort gezegd omdat [appellant] met Sité en niet met Leeuwenborgh een arbeidsovereenkomst heeft en Sité geen instelling in de zin van de WEB is, met veroordeling van [appellant] in de kosten.

5 De...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT