Uitspraak Nº 200.228.860_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-03-10

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:877
Date10 Marzo 2020
Docket Number200.228.860_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.228.860/01

arrest van 10 maart 2020

in de zaak van

Verkeersschool [de verkeersschool] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. S.J.M. Masselink te Almelo,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. A.F. de Koning te 's-Hertogenbosch,

op het bij exploot van dagvaarding van 30 augustus 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 augustus 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5628571 CV EXPL 17-52)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven met producties 1 tot en met 3;

  • -

    de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring en memorie van antwoord met producties 1 tot en met 5;

  • -

    de herstelversie na kennelijke verschrijving namen van de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring en memorie van antwoord met producties 1 tot en met 5;

  • -

    de akte uitlating productie van [geïntimeerde] met productie 6 (een ‘Opgave waardering partnerpensioen [geïntimeerde] ’);

  • -

    het pleidooi gehouden op 13 november 2019, waarbij [appellante] een pleitnota, en [geïntimeerde] een pleitnota met twee aanvullende producties (waaronder een berekening) heeft overgelegd;

  • -

    de bij brief van 23 oktober 2019 door [appellante] toegezonden productie 12 en de bij brieven van 29 en 30 oktober 2019 (opnieuw) door [geïntimeerde] toegezonden producties 6 tot en met 8, die partijen bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, met dien verstande dat in de dagvaarding in hoger beroep is gevorderd dat het hof de vorderingen alsnog zal ‘wijzen’ en in de memorie van grieven ‘de rechtbank Overijssel, locatie Almelo’ staat vermeld, wat verbeterd gelezen wordt als de vorderingen alsnog zal ‘afwijzen’ en ‘de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom’. Tijdens het pleidooi in hoger beroep is met partijen vastgesteld dat dit kennelijke verschrijvingen betreffen. Daarover bestaat geen geschil meer.

3 De beoordeling
3.1

De kantonrechter heeft in het vonnis van 2 augustus 2017 vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.

3.1.1

[geïntimeerde] is weduwe van [overleden partner van geintimeerde] (hierna: [overleden partner van geintimeerde] ), die op 18 september 2013 is overleden.

3.1.2

[overleden partner van geintimeerde] is op 1 mei 1992 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [appellante] in de functie van rijinstructeur. Hij was laatstelijk, tot zijn overlijden, werkzaam als bedrijfsleider op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

3.1.3

[appellante] en [overleden partner van geintimeerde] zijn op 10 juni 1996 een tantièmeregeling overeengekomen voor de jaren 1996-1999, om een bedrijfsovername door [overleden partner van geintimeerde] in het jaar 2000 mogelijk te maken. Zij zijn vervolgens op 19 november 1999 overeengekomen dat [overleden partner van geintimeerde] afzag van participatie in [appellante] en dat opnieuw onderhandeld zou worden over een tantièmeregeling voor de jaren 2000-2005.

3.1.4

[appellante] en [overleden partner van geintimeerde] hebben in januari 2000 een arbeidsovereenkomst gesloten met een tantièmeregeling ingaande 1 januari 2000, ter compensatie voor extra inspanningen en uren. In de arbeidsovereenkomst van januari 2000 is bepaald:

Artikel 12: Pensioen

1. Tussen partijen is geen pensioenregeling overeengekomen.

3.1.5

[appellante] heeft per 1 januari 2001 een pensioenregeling getroffen voor haar werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De pensioenregeling wordt uitgevoerd door [pensioenverzekeraar] . In het pensioenreglement is bepaald:

Artikel 2 – Arbeidsvoorwaarden; deelnemingsplicht

(1) Dit reglement maakt deel uit van de arbeidsvoorwaarden tussen de werkgever en de deelnemer. (…)

(2) Voor de verplichte onderdelen van de pensioenregeling geldt het volgende. Behoudens de in de Regelen verzekeringsovereenkomsten Pensioen- en Spaarfondsenwet genoemde rechten van de gewezen echtgeno(o)t(e) in verband met echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, is het niet toegestaan om geheel of gedeeltelijk afstand te doen van de aanspraken uit hoofde van dit reglement.

Artikel 3 – Pensioenrechten (…)

De verplichte onderdelen van de pensioenregeling zijn:
a) een ouderdomspensioen ten behoeve van de deelnemer (…);
b) (…)

c) nabestaandenpensioen ten behoeve van de echtgeno(o)t(e) van de gehuwde deelnemer”.

3.1.6

[overleden partner van geintimeerde] heeft op 31 januari 2001 een afstandsverklaring ondertekend, waarin is vermeld dat hij afstand doet van alle aanspraken voortvloeiende uit de bij [pensioenverzekeraar] getroffen pensioenregeling voor het personeel van [appellante] . Op de afstandsverklaring staat bij “Naam echtgeno(o)t(e)/partner” de naam van [geïntimeerde] en bij “Handtekening echtgeno(o)t(e)/partner” een handtekening.

3.1.7

[appellante] en [overleden partner van geintimeerde] hebben op 6 april 2004 een gewijzigde arbeidsovereenkomst gesloten, waarin is overeengekomen dat [overleden partner van geintimeerde] vanaf 1 januari 2003 afzag van de tantièmeregeling uit de arbeidsovereenkomst van januari 2000 en de gereserveerde bedragen zouden worden afgerekend in termijnen. Alle overige bepalingen van de arbeidsovereenkomst van januari 2000 zijn onverminderd van kracht verklaard.

3.1.8

[geïntimeerde] heeft na het overlijden van [overleden partner van geintimeerde] bij [appellante] aanspraak gemaakt op een partnerpensioenuitkering. [appellante] heeft deze uitkering geweigerd. [geïntimeerde] is daarna deze procedure gestart.

3.2.1

[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg, verkort weergegeven, te verklaren voor recht:
I. dat de handtekening op de afstandsverklaring niet die van haar is;

II. dat destijds niet rechtsgeldig afstand is gedaan van het aanbod tot deelname aan de pensioenregeling;

III. dat de pensioenregeling van [appellante] haar aanspraak geeft op een partnerpensioenuitkering per de overlijdensdatum van haar echtgenoot;

en om [appellante] , verkort weergegeven, te veroordelen:

IV. primair: om binnen 4 weken na het te wijzen vonnis over te gaan tot nakoming van de pensioenovereenkomst door voor...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT