Uitspraak Nº 200.230.797_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-01-28

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:247
Docket Number200.230.797_01
Date28 Enero 2020
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.230.797/01

arrest van 28 januari 2020

in de zaak van

1 Federatie Nederlandse Vakbeweging,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [appellant 2] ,
wonende te [woonplaats] ,

3. [appellant 3] ,
wonende te [woonplaats] ,

4. [appellant 4] ,

wonende te [woonplaats] ,

5. [appellant 5] ,

wonende te [woonplaats] ,

6. [appellant 6] ,

wonende te [woonplaats] ,

7. [appellant 7] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

hierna tezamen aan te duiden als FNV c.s., appellante sub 1 hierna aan te duiden als FNV en appellanten sub 2 tot en met 7 als de werknemers en ieder afzonderlijk als resp. [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] , [appellant 5] , [appellant 6] en [appellant 7] ,

advocaat: mr. J. van Overdam te Utrecht,

tegen

voorheen Philip Morris Holland B.V., thans Philip Morris Investments B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als PM of PMH (in citaten),

advocaat: mr. Ph.A. Hartman te 's-Gravenhage,

op het bij exploot van dagvaarding van 14 november 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 augustus 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen tussen FNV c.s. als eisers en PM als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5283303 CV EXPL 16-4350)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven met producties en eiswijziging;

  • -

    de memorie van antwoord met producties;

  • -

    de brief van PM van 6 november 2019 waarbij PM een agendapunt voor het pleidooi heeft ingebracht en een productie heeft toegezonden, die PM bij het pleidooi in het geding heeft gebracht;

  • -

    de brief van PM van 15 november 2019 met producties, die bij het pleidooi in het geding zijn gebracht, waarin wordt meegedeeld dat Philip Morris Investments B.V. de nieuwe procespartij is als verkrijgende rechtspersoon onder algemene titel in de fusie d.d. 31 augustus 2019 met Philip Morris Holland B.V.;

  • -

    het op 21 november 2019 gehouden pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling
3.1.

De procespartijen in hoger beroep

Partijen zijn het erover eens dat Philip Morris Investments B.V. de nieuwe procespartij is. Dit is in de kop van deze uitspraak reeds aangegeven.

Werknemer [de werknemer, eiser in eerste aanleg] was eiser in eerste aanleg in deze procedure, maar geen appellant in dit hoger beroep.

3.2.

De feiten

FNV c.s. heeft haar eerste grief gericht tegen de door de kantonrechter onder 3.1 sub l. en m. in het vonnis waarvan beroep vastgestelde feiten (hieronder ook weergegeven als l. en m.). Deze grief is niet gericht tegen de (weergave van de) genoemde feiten als zodanig. De grief faalt daarom in zoverre.

Het hof gaat aldus uit van de volgende feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld, welke feiten voor zover nodig zijn aangepast en aangevuld door het hof.

a. PM legt zich toe op het produceren en/of fabriceren van sigaren, sigaretten en tabaksproducten, alsmede het verkopen van die producten en van aanverwante artikelen.

b. De werknemers waren allen in dienst van PM op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werknemers zijn allen lid van FNV.

c. In het voorjaar van 2014 heeft PM bekend gemaakt de productie binnen haar onderneming te [vestigingsplaats] per 1 september 2014 grotendeels te zullen staken.

d. In april 2014 is PM ten behoeve van deze reorganisatie (aangeduid als het ‘Magna Project’) met de vakbonden FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie in onderhandeling getreden ten behoeve van de totstandkoming van een Sociaal Plan (hierna: SP). Eind juni 2014 is een SP overeengekomen, dat in werking is getreden op 12 juni 2014 en een looptijd heeft van vijf jaar. Het SP is als cao aangemeld bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

e. In het SP is een overlegbepaling opgenomen, die als volgt luidt:

“I LOOPTIJD EN WERKINGSSFEER

(…)

9. Indien sprake zal zijn van toekomstige wijzigingen in wet- of regelgeving, welke wijzigingen gevolgen kunnen hebben op de uitvoering van dit Sociaal Plan, dan zullen partijen tijdig in overleg treden over een eventuele wijziging van dit Sociaal Plan.

Daarbij geldt dat niet beschouwd zal worden als dergelijke ‘toekomstige wijzigingen in wet- of regelgeving’ al hetgeen in dit Sociaal Plan is afgesproken ten aanzien van:

(de voorkoming van een dubbele aanspraak op Beëindigingsvergoeding èn) de ‘transitievergoeding’ zoals bedoeld in de WWZ;

de effecten van een eventuele verkorting van de WW-duur ten gevolge van de invoering van de WWZ (financiële compensatie voor Boventallige Werknemers in de Transitiegroep, en géén compensatie voor Werknemers die niet Boventallig worden in het kader van het Magna Project).”

Verder is in het SP onder meer de volgende definitie opgenomen:

“II. Definities

Einddatum de datum waarop de Arbeidsovereenkomst van een Boventallige Werknemer formeel eindigt.”

f. In artikel X van het SP is ter zake de beëindigingsvergoeding het volgende opgenomen:

“X BEËINDIGINGSVERGOEDING

De bruto vergoeding die zal worden aangeboden in verband met de beëindiging van een Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (de “ Beëindigingsvergoeding ”) zal worden berekend conform de Kantonrechtersformule (=A x B x C) met inachtneming van de navolgende voorwaarden:

(…).

Voor Boventallige Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal een minimale vergoeding van 3 x B-factor gelden (de “ Gegarandeerde Minimum Vergoeding ”).

(…)

AOW Aftopping

Uitgaande van toepassing van factor C=1,6 onder de oude kantonrechtersformule zal een zogenaamde ‘AOW aftopping’ worden toegepast. Dit betekent dat een oudere Boventallige Werknemer een mogelijk afgetopte Beëindigingsvergoeding ontvangt die voorziet in een volledig salarisbehoud tot aan de voor hem geldende AOW-leeftijd en onder verrekening (aftrek) van een volledige WW-uitkering en onder toevoeging van de werkgeverspremie van het pensioen op basis van het salaris op de Einddatum.

De Beëindigingsvergoeding zal daartoe gemaximeerd worden op een bedrag (het “ Gemaximeerde bedrag ”) gelijk aan de som van:

de B-factor vermenigvuldigd met het aantal maanden gelegen tussen de Einddatum en de datum waarop de Werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, ongeacht of de Werknemer daadwerkelijk een AOW-uitkering zal ontvangen op die leeftijd;

plus

een bruto bedrag gelijk aan de maandelijkse (bruto) bijdrage van de Vennootschap in de bedrijfspensioenregeling ten behoeve van de desbetreffende Boventallige Werknemer uitgaande van het geldend salaris op de Einddatum, vermenigvuldigd met het aantal maanden gelegen tussen de Einddatum en de datum waarop de Werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, ongeacht of de Werknemer daadwerkelijk een AOW-uitkering zal ontvangen op die leeftijd;

minus

een bruto bedrag gelijk aan het totaalbedrag aan WW-uitkering dat de betreffende Boventallige Werknemer mag verwachten te ontvangen over de periode vanaf de eerste dag waarop hij aanspraak kan maken op WW-uitkering tot aan de dag waarop de Boventallige Werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt (of voor Boventallige Werknemers die onder de oude PMH pensioen-regeling reeds op 65e jaar pensioenuitkeringen mogen verwachten: “tot aan de dag waarop de Boventallige Werknemer de leeftijd van 65 bereikt”) ongeacht of de Werknemer daadwerkelijk een AOW-uitkering zal ontvangen op die leeftijd.

Indien de Beëindigingsvergoeding wordt gemaximeerd op grond van de vorige alinea, zal De Boventallige Werknemer geen aanspraak hebben op de voorzieningen zoals opgenomen in Annex 1 van dit Sociaal Plan, met dien verstande dat die Boventallige Werknemer wel aanspraak zal hebben op de Bijdrage en het individuele budget van € 4.000 voor het Werk naar Werk programma als bedoeld in Annex 1 van dit Sociaal Plan.

(…)

XIV. Eindafrekening

Per de Einddatum zal een eindafrekening worden opgemaakt conform de bepalingen van de individuele Arbeidsovereenkomst, de bepalingen van dit Sociaal Plan, de bepalingen van de beëindigingsovereenkomst, indien van toepassing, en de relevante wettelijke bepalingen (de “ Eindafrekening ”).

(…).”

g. De werknemers zijn allen boventallig verklaard en in de periode van 14 augustus 2014 tot en met 22 augustus 2014 is met ieder van hen afzonderlijk een beëindigingsovereenkomst gesloten. Als gevolg hiervan zijn hun arbeidsovereenkomsten beëindigd per 1 april 2015.

h. In de beëindigingsovereenkomsten zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

Eindafrekening

9. Per de Einddatum zal de Eindafrekening plaatsvinden, met inachtneming van het bepaalde in artikel XIV van het Sociaal Plan.

(…)

Automatische correctie

11. Indien, na totstandkoming van de onderhavige Overeenkomst, blijkt van een door

Werknemer geconstateerde, aantoonbare feitelijke onjuistheid (bijvoorbeeld een rekenfout of het gebruik van een onjuiste B-factor) niet zijnde een onjuistheid veroorzaakt door afrondingsverschillen, dan zal de Beëindigingsvergoeding geacht worden (automatisch) dienovereenkomstig te zijn aangepast.”

i. De in de beëindigingsovereenkomsten van de werknemers vastgestelde beëindigingsvergoedingen betreffen afgetopte vergoedingen. Bij de berekening van de hoogte van de vergoedingen is steeds gerekend met de op het moment van het sluiten van de overeenkomst voor de werknemer geldende AOW-gerechtigde leeftijd en met het op dat moment voor de werknemer op basis van de toen geldende...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT