Uitspraak Nº 200.235.809/01. Gerechtshof Den Haag, 2019-01-22

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:153
Docket Number200.235.809/01
Date22 Enero 2019
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.235.809/01

Rolnummer rechtbank : C/10/484469 / HA ZA 15-946

arrest van 22 januari 2019

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] , […] , […] ,

appellante,

advocaat: mr. J.E. Jalandoni te Utrecht,

tegen

[geïntimeerde 1]

en

[geïntimeerde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats],

geïntimeerden,

advocaat: mr. J.C. Heijmann te Papendrecht

Appellante zal hierna verder [appellante] worden genoemd. Geïntimeerden zullen ieder afzonderlijk worden aangeduid als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en gezamenlijk als [geïntimeerden] .

Het geding

Bij dagvaarding van 27 februari 2018 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen (eind)vonnis van 29 november 2017.

Bij tussenarrest van 24 april 2018 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 10 juli 2018. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

Op 18 september 2018 heeft [appellante] van grieven gediend. [geïntimeerden] hebben de grieven bij memorie van antwoord d.d. 30 oktober 2018 bestreden. Bij deze memorie hebben zij vier producties overgelegd. [appellante] heeft hierna onder overlegging van de stukken arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Feiten

1. In eerste aanleg heeft de rechtbank een aantal feiten vastgesteld die ook in hoger beroep niet worden bestreden. Met inachtneming hiervan en van hetgeen partijen over en weer verder nog naar voren hebben gebracht, kan in hoger beroep worden uitgegaan van het volgende:

1.1.

[geïntimeerden] zijn echtgenoten. [appellante] en [geïntimeerde 2] zijn zussen.

1.2.

In 2005 waren [geïntimeerden] op zoek naar woonruimte. Zij konden echter geen financiering krijgen voor de aankoop van een woning, omdat [geïntimeerde 1] niet beschikte over een definitieve verblijfsvergunning. [geïntimeerden] hebben daarom [appellante] benaderd met de vraag of zij kon helpen bij de aanschaf van een woning.

1.3.

In maart 2005 heeft [appellante] de door [geïntimeerden] beoogde woning aan de [adres] te [plaats] gekocht voor een koopprijs van € 90.000,--. Voor de financiering van dit bedrag is [appellante] een (hypotheek)lening aangegaan bij een Spaanse bank. Partijen spraken af dat [appellante] de woning aan [geïntimeerden] zou verkopen, zodra zij in staat zouden zijn zelf een lening te verkrijgen.

1.4.

[geïntimeerden] hebben de woning na de aankoop door [appellante] betrokken en daarin op eigen kosten renovatiewerkzaamheden verricht. Daarnaast betaalden zij (vrijwel) maandelijks ‘woonkosten’ (‘house payments’) aan [appellante] .

1.5.

Nadat aan [geïntimeerde 1] een definitieve verblijfsvergunning was verleend, hebben partijen op 10 juli 2008 een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [appellante] de woning voor een bedrag van € 120.000,-- aan [geïntimeerden] heeft verkocht. Partijen hebben deze overeenkomst vastgelegd in een door [appellante] (in het Engels) opgestelde onderhandse akte (‘Deed of Purchase’). Hierin is omtrent de betaling van de koopsom bepaald dat [geïntimeerden] bij ondertekening een bedrag van € 80.000,-- dienden te voldoen en dat het hierna resterende bedrag van € 40.000,-- (vermeerderd met rente over € 10.000,--) vervolgens zal worden voldaan in maandelijkse termijnen van € 300,--.

1.6.

[geïntimeerden] hebben het bedrag van € 80.000,-- bij levering van de woning voldaan. Hierna zijn zij de overeengekomen maandelijkse betalingen op de restantkoopsom gaan doen. Deze termijnen zijn op verzoek van [geïntimeerden] op enig moment verlaagd tot € 200,-- per maand.

1.7.

[geïntimeerden] hebben deze maandelijkse betalingen gedaan tot en met 4 april 2014. Hierna hebben zij de betalingen gestaakt.

Het geschil

2. Tegen deze achtergrond heeft [appellante] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam. In deze procedure heeft zij (na wijziging van eis) gevorderd dat [geïntimeerden] hoofdelijk worden veroordeeld tot (1) betaling van de restantkoopsom ter grootte van € 27.942,92 en tot (2) betaling van een bedrag van € 1.060,-- als vergoeding voor de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde ‘Deed of Purchase’ heeft [appellante] aan deze vorderingen ten grondslag gelegd (zakelijk weergegeven) dat [geïntimeerden] met ingang van 4 april 2014 de maandelijkse betalingen op de restantkoopsom zonder geldige reden hebben gestaakt, zodat zij thans aanspraak maakt op volledige betaling van het openstaande saldo. Nu...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT