Uitspraak Nº 200.236.329/01 GDW. Gerechtshof Amsterdam, 2018-09-18

ECLIECLI:NL:GHAMS:2018:3407
Docket Number200.236.329/01 GDW
Date18 Septiembre 2018
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.236.329/01 GDW

nummer eerste aanleg : C/13/638022/DW RK 17/1088

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 september 2018

inzake

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

appellant,

gemachtigden: [naam] , [naam] , [naam]

tegen

[naam] ,

voormalig gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,

geïntimeerde.

1 Het geding in hoger beroep
1.1.

Appellant (hierna: het BFT) heeft op 29 maart 2018 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 27 februari 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:49). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van het BFT tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) gedeeltelijk gegrond verklaard, de gerechtsdeurwaarder daarvoor de maatregel van berisping opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.

1.2.

De gerechtsdeurwaarder heeft op 8 juni 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.

1.3.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 juli 2018. De gemachtigden van het BFT en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; [gemachtigde] voornoemd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2 Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3 Feiten
3.1.

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

3.2.

Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.

3.2.1.

Op 5 april 2016 heeft (de accountant van) de gerechtsdeurwaarder op verzoek van het BFT een herstelplan met bijlagen ingediend, zoals voorgeschreven in de (KBVG) Bestuursregel houdende minimumeisen voor de liquiditeitsratio en solvabiliteitsratio van de gerechtsdeurwaarder (hierna: de Bestuursregel liquiditeit en solvabiliteit). In dit herstelplan is (onder andere) vermeld dat de gerechtsdeurwaarder verwacht één jaar nodig te hebben om herstel van de ratio’s te realiseren.

3.2.2.

Op 6 maart 2017 is het BFT op de voet van de artikelen 30 lid 1 en 31 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) een onderzoek gestart om na te gaan of het herstelplan werd nagekomen. Tijdens dit onderzoek heeft het BFT verscheidene gedragingen geconstateerd die zijn te kwalificeren als normschendingen. Van deze bevindingen heeft het BFT op 6 juli 2017 een conceptrapport opgemaakt.

3.2.3.

Na een schriftelijke reactie van de gerechtsdeurwaarder heeft het BFT op 5 september 2017 een definitief rapport opgesteld en aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden.

3.2.4.

Op 1 november 2017 heeft het BFT tegen de gerechtsdeurwaarder een klacht ingediend, tevens houdende een verzoek tot schorsing op de voet van artikel 38 Gdw.

3.2.5.

Bij brief van 8 november 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de hem in de klacht verweten gedragingen.

3.2.6.

Bij tussenbeslissing van de kamer van 15 november 2017 is de gerechtsdeurwaarder op het verzoek van het BFT met ingang van die datum geschorst voor een periode van zes maanden, in afwachting van de beslissing op de door het BFT ingediende klacht. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

3.2.7.

Bij Koninklijk Besluit van 15 februari 2018 is de gerechtsdeurwaarder op zijn verzoek ontslag verleend uit het ambt van gerechtsdeurwaarder.

4 Standpunt van het BFT

Het BFT verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - het volgende:

4.1.

Tekortkomingen in de administratie

a. a) Gedurende een lange periode was de administratie onjuist ingericht. Hierdoor leek er een bewaringsoverschot te zijn, terwijl er feitelijk gedurende langere tijd een bewaringstekort was, dat in de administratie niet zichtbaar was. Op 10 maart 2017 bedroeg de bewaringspositie volgens de financiële administratie van de gerechtsdeurwaarder € 10.182,- positief. Op 5 april 2017 bedroeg de bewaringspositie, na correctie door het BFT, € 74.243,- negatief. Op 7 april 2017 was er, na een bijstorting door de gerechtsdeurwaarder, nog een tekort van € 28.074,-. Op 11 april 2017 bedroeg de bewaringspositie, na een tweede bijstorting door de gerechtsdeurwaarder, € 25.577,- positief. Door het laten ontstaan en laten bestaan van een bewaringstekort heeft de gerechtsdeurwaarder gehandeld in strijd met artikel 19 Gdw.

b) Door tekortkomingen in de geautomatiseerde dossierinrichting, het opvoeren van te hoge bedragen aan eigen verdiensten en een onjuiste en ongebruikelijke verwerking hiervan heeft de gerechtsdeurwaarder een te rooskleurig beeld gepresenteerd van de financiële positie van zijn kantoor.

c) Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat in de administratie van de gerechtsdeurwaarder standaard één code werd gebruikt voor verschillende vormen van derdenbeslag, waardoor in dossiers waarin bijvoorbeeld een derdenbeslag op periodieke betalingen was gelegd, de hogere kosten behorend bij een bankbeslag werden berekend. Daarnaast is volgens het BFT gebleken dat de gerechtsdeurwaarder verdeelkosten in rekening heeft gebracht wanneer een collega‑gerechtsdeurwaarder eerste verdeler was in een beslag. Hierdoor heeft de gerechtsdeurwaarder onterechte kosten in rekening gebracht bij de schuldenaar.

d) Tijdens het onderzoek is tevens vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte ten laste van de schuldenaar btw heeft berekend over ambtshandelingen. Doordat btw is doorbelast aan de schuldenaar in gevallen waarin de opdrachtgever als btw-plichtige partij de btw kon verrekenen, zijn onjuiste c.q. te hoge tarieven bij de schuldenaar in rekening gebracht.

4.2.

De financiële positie

De gerechtsdeurwaarder heeft niet voldaan aan de Bestuursregel liquiditeit en solvabiliteit, die een liquiditeitsratio van 1,0 en een solvabiliteitsratio van 25% voorschrijft. Ten tijde van de indiening van het herstelplan was de liquiditeitsratio 0,22 en de solvabiliteitsratio 41,2% negatief. Hoewel in het herstelplan is vermeld dat naar verwachting vanaf april 2017 aan de Bestuursregel liquiditeit en solvabiliteit zou worden voldaan, was op 31 maart 2017 de liquiditeitsratio 0,67 en de solvabiliteitsratio 10,2%. Volgens het BFT was daarom niet voldaan aan het door de gerechtsdeurwaarder ingediende herstelplan. Evenmin heeft de gerechtsdeurwaarder voldaan aan het verzoek van het BFT om uiterlijk 25 augustus 2017 een actueel herstelplan in te dienen.

4.3.

Handelen in strijd met artikel 475i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)

Uit het onderzoek is gebleken dat de termijn voor het betekenen van een proces‑verbaal over het algemeen langer is dan acht dagen en aldus niet wordt voldaan aan artikel 475i Rv. De door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde standaardwerkwijze is dat het van het beslag opgemaakte proces‑verbaal niet wordt betekend, indien uit de verklaring derdenbeslag blijkt dat er geen gelden onder het beslag vallen of er geen rechtsverhouding met de bank bestaat.

4.4.

. Afwikkelen dossiers

De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd met artikel 10 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit (hierna: de Verordening NvK) meerdere voor afwikkeling vatbare dossiers niet tijdig afgewikkeld en afgerekend. Een gevolg hiervan kan zijn dat de ontvangen gelden niet tijdig worden afgedragen aan de opdrachtgever.

4.5.

Proportionaliteit

Uit het onderzoeksrapport blijkt dat disproportioneel hoge kosten werden gemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft, voordat kosten werden gemaakt, niet vastgelegd dat hij een afweging heeft gemaakt ten aanzien van de proportionaliteit. Zo heeft de gerechtsdeurwaarder in een van de in het rapport beschreven dossiers in een periode van zes maanden vier keer bankbeslag gelegd, maar is niet gebleken van een afweging ten aanzien van de proportionaliteit. Hierdoor wordt de in artikel 8 van de Verordening NvK neergelegde norm geschonden, aldus het BFT.

5 Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6 Beoordeling
6.1.

De hiervoor onder 4.1 b en 4.2 weergegeven klachtonderdelen zijn in hoger beroep niet (meer) aan de orde gesteld, zodat het hof...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT