Uitspraak Nº 200.237.961_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2018-09-06

ECLIECLI:NL:GHSHE:2018:3725
Date06 Septiembre 2018
Docket Number200.237.961_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak : 6 september 2018

Zaaknummer : 200.237.961/01

Zaaknummer eerste aanleg : C/01329148/FA RK 17-6468

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. P.J. Montanus,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. A. Zonnenberg.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging [vestiging] , hierna te noemen: de raad.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2018.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende de verzoeken van de moeder in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juni 2018, heeft de vader gemotiveerd verweer gevoerd.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • -

    de moeder, bijgestaan door mr. Montanus. Voor de moeder is opgetreden als tolk in de Engelse taal S. van Gaelen (tolknr. 2557).

  • -

    de vader, bijgestaan door mr. Zonnenberg;

  • -

    de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • -

    het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 februari 2018, ingekomen ter griffie op 1 mei 2018;

  • -

    V6-formulier namens de moeder met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2018;

  • -

    V6-formulier namens de vader met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2018;

  • -

    V8-formulier namens de moeder en de vader, ingekomen ter griffie op 27 juli 2018 met het verzoek om vervroegd uitspraak te doen.

3 De beoordeling
3.1.

Partijen hebben van juni 2010 tot oktober 2013 een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben van medio 2011 tot oktober 2013 met elkaar samengewoond. Uit hun relatie is geboren:

- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .

[minderjarige] is door de vader erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.

3.2.

De moeder heeft bij verzoekschrift in eerste aanleg, ingediend op 20 december 2017, verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om met ingang van het schooljaar 2018/2019 met [minderjarige] naar [plaats 1] (Duitsland) te verhuizen en [minderjarige] daar in te schrijven op de [school] School, en te bepalen dat de vader [minderjarige] bij zich zal hebben conform een door de moeder bij het verzoekschrift overgelegd schema.

3.3.

Bij de bestreden beschikking van 15 maart 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant de verzoeken van de moeder afgewezen. Voorts heeft de rechtbank het verzoek van partijen toegewezen om een van beide zorgregelingen zoals opgenomen in een tussen partijen op 9 februari 2018 gesloten cross-border-mediationovereenkomst, in de beschikking op te nemen in die zin dat de mediationovereenkomst aan de beschikking is gehecht. Voor wat betreft de zorgregeling resulteert dit er, kort gezegd, in dat [minderjarige] in de ene week bij vader verblijft van woensdag na school tot donderdagochtend voor school en in de andere week van donderdag na school tot maandagochtend voor school. De –voornamelijk voorwaardelijke- tegenverzoeken van de vader zijn door de rechtbank afgewezen.

3.4.

De moeder kan zich met de afwijzing van haar verzoeken niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift zoals aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.

De rechtbank gaat ten onrechte voorbij aan het in de jurisprudentie gevormde uitgangspunt dat de moeder in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met een minderjarige en een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Door de moeder niet toe te staan te verhuizen met [minderjarige] wordt het haar onmogelijk gemaakt om met haar nieuwe partner, die inmiddels in [plaats 1] woont, een gezinsleven en een toekomst op te bouwen.

Zij heeft de noodzaak van de verhuizing naar Duitsland voldoende aangetoond. Op 1 september 2017 heeft zij te horen gekregen dat de afdeling van [bedrijf] in [plaats 2] waar zij werkte, zou sluiten. Banen voor expats, en dus ook voor de huidige partner van de moeder, die op dezelfde afdeling werkte, liggen in de regio [plaats 2] niet voor het oprapen. De partner van de moeder heeft op 25 september 2017 een arbeidsovereenkomst gesloten in

[plaats 1] . In december 2017 heeft de moeder een functie in [plaats 1] geaccepteerd en dat vervolgens aan de vader verteld. De moeder heeft wel degelijk naar ander werk in Nederland gezocht, hetgeen zij met de overgelegde producties, voor zover zij dat in eerste aanleg niet voldoende mocht hebben aangetoond, thans in elk geval alsnog heeft aangetoond. Mocht de moeder geen toestemming krijgen om met [minderjarige] te verhuizen, dan zal zij niet verhuizen. Zij heeft dan geen werk, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Het zal dan onder meer moeilijk worden om haar huidige woning te behouden.

De moeder zal, als zij in Nederland blijft wonen niet of zeer moeizaam een gezinsleven –met een tweede kind- kunnen opbouwen met haar partner, die in [plaats 1] woont.

De moeder heeft wel degelijk gezocht naar alternatieven voor de drie dagen dat zij in [plaats 1] moet zijn om te werken. Tot en met juli 2018 is de moeder door haar werkgever in staat gesteld om vanuit Nederland te werken. De werkgever heeft duidelijk te kennen gegeven dat dagelijkse aanwezigheid in [plaats 1] thans vereist is.

Voorts bestaat voor de moeder een emotionele noodzaak om te verhuizen. Zij lijdt mentaal en lichamelijk onder de huidige situatie van onzekerheid en de door haar ervaren onrechtvaardigheid. Inmiddels staat zij onder behandeling van een psycholoog vanwege haar slechte mentale conditie.

Het oordeel van de rechtbank dat de contactmomenten ingeval van verhuizing naar [plaats 1] ingrijpend anders zullen worden en meer een bezoekkarakter krijgen dan een opvoedkundig karakter acht de moeder prematuur. Zij is bereid in elk geval de verblijfskosten van de vader te betalen telkens wanneer hij een paar dagen naar [plaats 1] komt. Zij heeft een regeling voorgesteld die qua aantal dagen per jaar vrijwel gelijk is aan de huidige regeling, en waarbij [minderjarige] 75% of meer van alle vakantiedagen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT