Uitspraak Nº 200.240.810_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-03-24

CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:1055
Date24 Marzo 2020
Docket Number200.240.810_01
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Zaaknummer 200.240.810/01

Arrest van 24 maart 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat: mr. J.J.M. Goltstein te Kerkrade,

tegen

gemeente Kerkrade,

zetelend te Kerkrade,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de gemeente,

advocaat: mr. R.W. Jansen te Maastricht,

op het bij exploot van dagvaarding van 11 april 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 31 januari 2018, door de rechtbank Limburg, Burgerlijk recht, zittingplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en de gemeente als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/237592 / HA ZA 17-349)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voornoemd vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    de memorie van grieven met producties;

  • -

    de memorie van antwoord met producties.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling
3.1.

In dit hoger beroep gaat het om het volgende.

3.1.1.

[appellant] heeft in de perioden van 22 december 2000 tot 9 januari 2001respectievelijk van 14 mei 2001 tot 27 augustus 2002 een uitkering genoten op grond van de destijds bestaande Algemene bijstandswet (hierna: Abw).

3.1.2.

De gemeente heeft bij besluit van 6 april 2004 de uitkering in voornoemde perioden met terugwerkende kracht ingetrokken, alsmede een bedrag van € 15.850,08 bruto aan teveel ontvangen uitkering teruggevorderd, op de grond dat [appellant] gedurende die perioden niet in de gemeente Kerkrade verbleef.

3.1.3.

[appellant] heeft op 8 april 2004 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 april 2004. [appellant] is tijdens de eerste hoorzitting in deze bezwaarprocedure van 13 mei 2004 niet verschenen.

3.1.4.

De Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie (hierna: de commissie) constateerde in de hoorzitting een aantal onvolkomenheden in het bestreden besluit van 6 april 2004. De gemeente Kerkrade heeft naar aanleiding hiervan bij besluit van 22 juni 2004 het besluit van 6 april 2004 aangepast en met terugwerkende kracht de uitkering van [appellant] ingetrokken gedurende de perioden van 22 december 2000 tot 9 januari 2001 en van 14 mei 2001 tot 27 augustus 2002. Ook onveranderd bleef dat het ten onrechte aan bijstandsuitkering ontvangen bedrag moest worden terugbetaald.

3.1.5.

Het bezwaarschrift van [appellant] van 8 april 2004 werd geacht mede gericht te zijn tegen het besluit tot wijziging van 22 juni 2004. [appellant] is op 29 juli 2004 wederom in de gelegenheid gesteld om door de commissie te worden gehoord, maar heeft hier wederom geen gebruik van gemaakt.

3.1.6.

Op 19 oktober 2004 heeft de commissie de gemeente Kerkrade geadviseerd over het bezwaar. Zij adviseerde de gemeente Kerkrade om, onder handhaving van het bestreden besluit van 6 april 2004, herzien bij besluit van 22 juni 2004, na herstel van de gebreken in de wettelijke grondslag zoals in haar advies aangegeven, de bezwaren van [appellant] ongegrond te verklaren.

3.1.7.

Op 28 oktober 2004 heeft de gemeente Kerkrade het bezwaar van [appellant] gericht tegen het besluit van 6 april 2004 - welk bezwaar geacht werd mede te zijn gericht tegen het herzieningsbesluit van 22 juni 2004 - ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de commissie. Tegen deze beslissing op bezwaar is [appellant] niet in beroep gegaan.

3.1.8.

[appellant] was werkzaam bij het Werkvoorzieningschap Oostelijk Zuid Limburg (WOZL).

3.1.9.

De gemeente Kerkrade heeft op grond van haar terugvorderingsbesluit beslag gelegd onder WOZL op het loon van [appellant] .

3.2.

[appellant] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

1) primair: het bij deze ingestelde verzet tegen de executie van het terugvorderingsbesluit van 6 april 2004 gegrond verklaart en/of de executie onrechtmatig verklaart, met het bevel aan de gemeente Kerkrade om de executie te staken en gestaakt te houden,

subsidiair de gemeente Kerkrade veroordeelt de executie te staken en/of gestaakt te houden totdat onherroepelijk is beslist op het door [appellant] ingestelde bezwaar tegen de weigering van B&W het teruggevorderde bedrag kwijt te schelden;

2) primair: de gemeente Kerkrade veroordeelt tot betaling van € 3.726,66, vermeerderd met de wettelijke rente,

subsidiair: de gemeente Kerkrade veroordeelt tot terugbetaling van een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, vermeerderd met de wettelijke rente;

3) de gemeente Kerkrade veroordeelt in de kosten van het geding.

[appellant] heeft aan deze vordering de onrechtmatigheid van de executie, verjaring en artikel 7:632 BW ten grondslag gelegd.

3.3.

De grieven IA, IB en IC zijn gericht tegen de verwerping van het beroep op verjaring...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT