Uitspraak Nº 200.241.529_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-01-31

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:322
Date31 Enero 2019
Docket Number200.241.529_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak : 31 januari 2019

Zaaknummer : 200.241.529/01

Zaaknummer eerste aanleg : 6632682 AZ VERZ 18-9

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal hoger beroep,

verweerder in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. M.J. Rubberg te Echt,

tegen

[de vennootschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster in principaal hoger beroep,

appellante in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [verweerster] ,

advocaat: mr. L.A.M. Plantaz te Heerlen.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 maart 2018.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2018;

  • -

    een V6-formulier van [appellant] met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 11 juli 2018;

  • -

    het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2018;

  • -

    het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2018;

- de op 6 december 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:

- [appellant] , bijgestaan door mr. Rubberg voornoemd;

- namens [verweerster] de heer [directeur] , directeur, bijgestaan door mr. J.A. Houben-Timmermans.

2.2.

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3 De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.1.

[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1968, is op 1 maart 2017 bij [verweerster] in dienst getreden als oproepkracht verkeersregelaar/betonwacht op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, eindigend op 28 februari 2018.

In deze arbeidsovereenkomst staat onder meer:

“1. Werknemer treedt als oproepkracht verkeersregelaar/betonwacht bij werkgever in dienst (…)

3. (…) Werknemer zal op oproepbasis worden ingezet met een minimum van 20 uur tot een maximum van 1824 uur per jaar. (…)

4. Het brutoloon bedraagt € 10,00 per uur inclusief 8% vakantiegeld. (…)”

3.1.2.

Op 3 juli 2017 hebben [appellant] en [verweerster] een tweede arbeidsovereenkomst gesloten. In deze tweede arbeidsovereenkomst staat onder meer:

“(…) Werknemer treedt met ingang van 20-06-2017 bij werkgever in dienst, op basis van oproep. (…)
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van het project “Politie [plaats] ” en eindigt derhalve van rechtswege zonder dat enige opzegging is vereist op het moment dat het project eindigt dan wel stopt voor [verweerster] . (…) Werknemer wordt aangesteld in de functie van Beveiliger algemeen. (…)”

3.1.3.

Bij e-mailbericht van 7 december 2017 heeft [verweerster] aan [appellant] het volgende meegedeeld:
“(…) Wij hebben tot op heden getracht je aan het werk te houden ondanks het feit dat het project waar wij jou voor hebben aangenomen niet is doorgegaan. Door ons is zelfs getracht jou op andere projecten te plaatsen, helaas bleek je hier niet geschikt voor. Ik heb j0u reeds eerder op de hoogte gesteld dat er feitelijk geen arbeidsverhouding is omdat het project van jou niet van de grond is gekomen. (…) Helaas kunnen wij niet langer werk voor je genereren en zal ik op basis van het huidige arbeidsovereenkomst een beslissing moeten gaan nemen. Ik betreur het dan ook, jou te moeten mededelen, dat wij op basis van de arbeidsovereenkomst en het door jou ingenomen standpunt het besluit hebben genomen, om de samenwerking definitief te beëindigen. (…)”

3.1.4.

De onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst is door [verweerster] bij e-mailbericht van 10 december 2017 aan [appellant] bevestigd. In de daarbij gevoegde brief, gedateerd van 7 december 2017, staat voor zover relevant:
“(…) Met deze brief bevestig ik mijn mail van donderdag 7 december 2017 12:59 dat u met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen bent. De reden hiervoor is als volgt:
1. Het niet toepasbaar verklaren van de arbeidsovereenkomst zoals deze is aangegaan
door beide partijen
2. het niet voldoen aan de overeengekomen arbeidsovereenkomst en mogelijkheden om
u te herplaatsen op andere projecten wegens ongeschiktheid voor deze functies.
3. Het ons betichten van wanprestatie c.q. het in gebreke blijven inzake betalingen.
Terwijl u hier zelf in gebreke bent gebleven.
4. Het reeds gevoerde gesprek waarin wij u op de hoogte gesteld hebben dat er feitelijk
geen arbeidsverhouding is omdat het project beschreven in de arbeidsovereenkomst
niet is gestart.
5. Het door ons, uit goed wil aangeboden tijdelijke werk te weigeren;
a. Op gronden die niet overeenkomen met de uitbetalingsvoorwaarden.
b. Zodat wij niet langer met uw persoonlijke situatie rekening kunnen houden die ons
dermate hebben geraakt dat wij toch getracht hebben om gedurende de afgelopen
periode u iets passends te kunnen aanbieden of te kunnen herplaatsen.
6. Werkweigering conform de aangezegde diensten zoals vernoemd in uw schrijven van
dinsdag 5 december 2017 12:18 uur.

Deze omstandigheden vormen een dringende reden tot ontslag op staande voet volgens artikel 7:678 BW. Op grond daarvan beëindig ik uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang. (…)”

3.1.5.

[appellant] heeft een nieuwe baan elders in de beveiligingsbranche.

3.2.1.

[appellant] heeft in eerste aanleg, na wijziging van zijn verzoek, verzocht [verweerster] te veroordelen tot betaling van:

  • -

    een billijke vergoeding van € 15.000,-;

  • -

    het achterstallige loon inclusief emolumenten tot en met 30 november 2017 ten bedrage van € 2.072,16 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;

  • -

    de achterstallige reiskosten ten bedrage van € 726,84.

Daarnaast heeft [appellant] verzocht [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.

3.2.2.

[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een zelfstandig tegenverzoek gedaan. [verweerster] heeft primair verzocht te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze en regelmatig is geëindigd ten gevolge van het op 10 december 2017 dan wel op 12 december 2017 door [verweerster] aan [appellant] gegeven ontslag op staande voet. Subsidiair heeft [verweerster] verzocht te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege eindigt, dan wel is afgelopen, per 1 maart 2018.

Voorts heeft [verweerster] voorwaardelijk, voor het geval de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog voortduurt, verzocht deze op de kortst mogelijke termijn te ontbinden primair wegens (ernstig) verwijtbaar handelen van [appellant] en subsidiair wegens een ontstane onherstelbare vertrouwensbreuk. Daarnaast heeft [verweerster] verzocht [appellant] te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten.

3.3.

In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] zijn verzoek tot vernietiging van de opzegging heeft ingetrokken, zodat de vraag of de onverwijlde opzegging vernietigd moet worden geen beoordeling meer behoeft (evenals het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding). De kantonrechter heeft met betrekking tot de verzoeken van [appellant] [verweerster] veroordeeld om aan [appellant] te betalen:

- een billijke vergoeding van € 3.000,-;

- een bedrag van € 404,90 netto aan loon, te vermeerderen met de maximale wettelijke
verhoging van 50% en de optelsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
dag van opeisbaarheid;

- de toeslagen ex art. 44 en 45 cao over de door [appellant] gewerkte bijzondere uren
opgenomen in het van de opdrachtgever van [verweerster] afkomstige overzicht, waarop de
reeds betaalde bedragen aan toeslagen in mindering dienen te strekken, het saldo te
vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% en de optelsom te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid.
Het meer of anders verzochte heeft de kantonrechter afgewezen.

De tegenverzoeken van [verweerster] heeft de kantonrechter afgewezen en zowel met betrekking tot de verzoeken als de tegenverzoeken heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

3.4.

[appellant] heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en [verweerster] te veroordelen tot betaling van:

- een billijke vergoeding van € 15.000,-;

  • -

    het achterstallige loon inclusief emolumenten tot en met 30 november 2017 ten bedrage van € 2.072,16 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;

  • -

    de achterstallige reiskosten ten bedrage van € 726,84.

Daarnaast heeft [appellant] verzocht de proceskosten van beide instanties te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

3.5.

[verweerster] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en [appellant] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van [appellant] af te wijzen, en [appellant] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [verweerster] ter uitvoering van de bestreden beschikking heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente, met...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT