Uitspraak Nº 200.242.399/01. Gerechtshof Amsterdam, 2019-09-24

ECLIECLI:NL:GHAMS:2019:3528
Date24 Septiembre 2019
Docket Number200.242.399/01
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling familie- en jeugdrecht, team III

zaaknummer : 200.242.399/01

zaak-/rolnummer rechtbank : 5989229 CV VERZ 17-11495

arrest van de meervoudige familiekamer van 24 september 2019

inzake

[de vrouw] ,

wonend te [plaats A] ,

appellante,

tevens incidenteel geïntimeerde,

advocaat: mr. J.P.N. de Wit te Amsterdam,

tegen

[de man] ,

wonend te [plaats B] , gemeente [Z] ,

geïntimeerde,

tevens incidenteel appellant,

advocaat: mr. G.C. Kruijswijk te Bergen (N-H).

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

De vrouw is bij dagvaarding van 18 april 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als verweerster in conventie, tevens eiseres in reconventie.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering c.q. wijziging van eis, met producties;

- memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;

- akte overlegging producties van de zijde van de vrouw;

- akte van depot van 8 oktober 2018;

- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte houdende uitlating producties in principaal appel.

Op 16 mei 2019 heeft pleidooi plaatsgevonden. Beide advocaten hebben gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Tevens zijn door beide partijen nog nadere stukken in het geding gebracht.

Ten slotte is arrest gevraagd.

De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis van 19 januari 2018 in reconventie gewezen gedeeltelijk zal vernietigen, en, met vermeerdering c.q. wijziging van de vordering van appellante in hoger beroep, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en in zoverre in aanvulling op de beslissingen bij vonnis van 19 januari 2018:

1. voor recht te verklaren dat in de onderlinge verhouding tussen partijen:

- primair: voor rekening van uitsluitend de man komt de schuld aan Westland Utrecht uit hoofde van de (boete-)rentehypotheek, en dat hij de vrouw terzake dient te vrijwaren, subsidiair: de vrouw terzake deze (boete-)rentehypotheek jegens geïntimeerde aanspraak heeft op betaling van € 13.800,50, en de man wordt veroordeeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting dat bedrag aan de vrouw te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de appeldagvaarding;

- voor rekening van uitsluitend de man komen de lasten terzake de gehele premie

levensverzekering (overlijdensrisicoverzekering), met uitzondering van een bedrag van € 73,52 per maand dat met ingang van 1 november 2018, althans met ingang van een door het hof in goede justitie vast te stellen datum, voor rekening van de vrouw komt, en dat hij de vrouw terzake dient te vrijwaren;

- de vrije verkoopwaarde van de onroerende zaak aan [het adres] te [plaats B] € 860.000,- bedraagt, en dat indien het huis feitelijk minder mocht opbrengen de man aan de vrouw het verschil dient te vergoeden;

II. de man te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen:

- € 9.234,-, met de wettelijke rente daarover vanaf 24 augustus 2017 (zijnde de dag van indiening van de conclusie van eis in reconventie in eerste aanleg);

- terzake een gebruiksvergoeding € 500,- per maand vanaf 1 september 2005, althans 1 september 2012, althans 24 augustus 2017 (zijnde de dag van indiening van de conclusie van eis in reconventie in eerste aanleg);

met bevestiging van het bestreden vonnis voor het overige, kosten rechtens.

De man heeft (zo begrijpt het hof) geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep van de vrouw. In incidenteel appel heeft de man geconcludeerd dat het hof, met vernietiging van het vonnis waarvan beroep, opnieuw rechtdoende, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

1. voor recht zal verklaren dat:

a. de vrouw en de man ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor voldoening van alle op de hun in onverdeelde eigendom toebehorende woning aan [het adres] te [plaats B] drukkende hypothecaire geldleningen en dat zij deze in hun onderlinge rechtsverhouding ieder voor de helft dienen te voldoen;

b. de vrouw en de man, nadat de man met inachtneming van een termijn van twee kalendermaanden dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen opzegtermijn, aan de vrouw heeft laten weten deze woning te zullen verlaten en deze ook daadwerkelijk ontruimd heeft, vanaf de datum waartegen is opgezegd ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor voldoening van alle lasten met betrekking tot de woning en dat zij deze in hun onderlinge rechtsverhouding ieder voor de helft dienen te voldoen, met uitzondering van de premies voor de overlijdensrisicoverzekeringen waarvan ieder zijn aandeel dient te voldoen;

2. de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen:

A. een bedrag van € 44.046,14, subsidiair € 33.846,30 dan wel een in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2017 tot het moment van voldoening, en

b. vanaf 1 juni 2017, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum, maandelijks een bedrag van € 101,65 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag wegens premies overlijdensrisicoverzekering;

3. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep van de man, kosten rechtens.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis van 19 januari 2018 onder 1.1 tot en met 1.11 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

2.1

Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. Op 1 april 1998 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten.

2.2

Partijen woonden in en zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan [het adres] te [plaats B] (hierna: de woning).

2.3

Op 7 juli 1999 zijn partijen een hypothecaire geldlening aangegaan voor een bedrag van € 342.672,13 voor de aankoop van de grond waarop de woning is gebouwd. Op diezelfde dag werd door hen ook een hypothecaire geldlening aangegaan van € 247.242,15 voor de bouw van de woning en op 7 april 2000 zijn partijen voor de bouw een extra hypothecaire geldlening aangegaan van € 68.067,03. Deze drie bij de Westland Utrecht Hypotheekbank afgesloten hypothecaire geldleningen zullen hierna gezamenlijk de bouwhypotheken worden genoemd.

2.4

Op 5 augustus 1999 hebben partijen twee risicoverzekeringen afgesloten op 2 levens met een premie van € 141,58 respectievelijk € 33,58 per maand.

2.5

Partijen zijn op 6 mei 2002 een hypothecaire geldlening aangegaan van € 105.000,- ten behoeve van een belegging in het bedrijf waar de man werkte (hierna aan te duiden als [de onderneming] -hypotheek). De door middel van deze lening aangeschafte aandelen in het kapitaal van het bedrijf waar de man werkte zijn ingebracht in de door partijen gezamenlijk opgerichte vennootschap [de onderneming] (hierna: [de onderneming] ). Partijen hielden ieder 50% van de aandelen in deze vennootschap.

2.6

In september 2002 is de relatie en de samenwoning van partijen geëindigd. De man is op dat moment in de woning blijven wonen.

2.7

Op 29 oktober 2002 heeft de man aan de vrouw een e-mail gestuurd, met daarbij een spreadsheet gevoegd waarin hij ervan uitgaat dat de schuld van € 105.000,- uit hoofde van [de onderneming] -hypotheek aan hem wordt toegescheiden. De man schrijft in dit e-mailbericht onder meer:

“Aan de hand van het spreadsheet wat ik (…) heb bijgehouden kan je zien hoeveel jij prive extra hebt geïnvesteerd en hoeveel ik heb bijgedragen. Totaal was dit 96.376,43 euro, waarvan 83.834,69 euro door jou betaald en 12.541,75 euro door mij betaald. In januari 2001 heb ik jou reeds 1.134,45 euro terugbetaald en dat brengt het verschil op 70.158,54 euro wat jij meer hebt betaald dan mij. Dat betekent dat jij dus van mij de helft van € 70.158,54 euro krijgt wat neerkomt op 35.079,27 euro.

(…) Om alvast een gedeelte van de schuld aan jou af te lossen stel ik voor dat mijn 11.344,50 euro in het beleggingsfonds aan jou toe komen. Dit betekent dat de schuld die ik nog aan jou heb uitkomt op 23.734,77 euro. (…)

Aangezien het huis voorlopig nog niet verkocht is en jij met dubbele lasten zit en de hypotheek voor [het adres] niet meer kan aftrekken (…) wil ik voorstellen om de hypotheek op een kleine 400,- euro na geheel voor mijn rekening te nemen. Zal je natuurlijk zeggen, waarom op een kleine 400,- euro na? Omdat ik simpelweg anders niets meer overhoud om van te leven.

In bijgaand spreadsheet heb ik alle lasten bij elkaar gezet en mijn inkomsten, zodat je kan zien dat ik absoluut niet meer dan dit per maand kan betalen.

Konkreet houdt dit dus in dat in de brutolasten die jij aan [het adres] zou hebben neerkomen op 400,- euro als bijdrage in de hypotheek en onderhoud en de helft van de twee verzekeringen die op ons beider namen zijn afgesloten voor het huis, namelijk per persoon 87,58 euro.

Dit betekent dus dat jouw maandlast uitkomt op 486,93 euro per maand.

Op die manier betaal ik dus 1.450,- euro per maand aan jou af en is na 17 termijnen alles afgelost. (…) Ik heb in het bijgaand spreadsheet ook even de aflossing meegenomen als het huis verkocht zou worden. (…)

Ik weet dat het voor jou belangrijk is om zo snel mogelijk van het huis af te zijn, maar dit leidt bij mij...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT