Uitspraak Nº 200.244.314/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2020-04-28

ECLIECLI:NL:GHARL:2020:3526
Docket Number200.244.314/01
Date28 Abril 2020
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.244.314/01

(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 118232 en 118793)

beschikking van 28 april 2020

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. S.A. Wortmann te Groningen,

en

[verweerder] ,

wonende te [B] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. S.C. Janssens-Van Drooge te Zwolle.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

de gecertificeerde instelling

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,

locatie Zwolle,

verder te noemen: de GI.

1 Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1

Voor het verloop van het geding tot 12 maart 2019 en 12 september 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van die data.

1.2

Het verdere verloop blijkt uit:

- een brief van de GI van 13 maart 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Wortmann van 26 maart 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Janssens-Van Drooge van 26 maart 2020 met productie(s).

2. De motivering van de beslissing

2.1

Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikkingen van 12 maart 2019 en 12 september 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.

2.2

In de beschikking van 12 september 2019 heeft het hof de volgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige] , geboren [in] 2016 (verder te noemen: [de minderjarige] ):

1) gedurende de eerste twee maanden vindt de omgang één keer per twee weken gedurende drie uur (exclusief reistijd) plaats bij de vader thuis waarbij de omgang wordt begeleid door een gezinsvoogd;

2) vervolgens begeleidt de gezinsvoogd gedurende twee maanden alleen nog de overdracht van [de minderjarige] ;

3) daarna vindt de omgang onbegeleid plaats,

waarbij het aan de GI is om gedurende de stappen 2 en 3 de omgangsmomenten verder uit te breiden boven een minimale frequentie en duur van één keer per twee weken gedurende drie uur (exclusief reistijd).

Het hof heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder heeft het hof, voor zover hier van belang, bepaald dat de GI het hof schriftelijk dient te informeren over het verloop van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] en de (on)mogelijkheden van gezamenlijk gezag en de moeder, de vader en de raad in de gelegenheid om schriftelijk te reageren op de informatie van de GI. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Gezag

2.3

Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

2.4

Het hof is ambtshalve uit de informatie van het Gezagsregister en de Basisregistratie Personen gebleken dat de vader [de minderjarige] inmiddels heeft erkend. Hij kan dus worden aangemerkt als de tot het gezag bevoegde ouder als bedoeld in artikel 1:253c BW.

2.5

Het hof stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders met het gezamenlijk gezag zijn/worden belast, tenzij er sprake is van één van de voornoemde afwijzingsgronden van artikel 1:253c BW. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof overweegt hiertoe als volgt.

2.6

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van 1 februari 2019 is gebleken dat de omgang vanuit [de minderjarige] en de vader bezien goed verloopt. De vader wordt omschreven als een voor [de minderjarige] liefdevolle vader, die op een adequate wijze grenzen stelt en die aansluit bij het ontwikkelingsniveau van [de minderjarige] . [de minderjarige] is enthousiast als hij de vader ziet. De hulpverleners hebben geen zorgen over het contact...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT