Uitspraak Nº 200.247.000_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-03-14

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:989
Docket Number200.247.000_01
Date14 Marzo 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 14 maart 2019

Zaaknummer : 200.247.000/01

Zaaknummer eerste aanleg : 6791048 AZ VERZ 18-22

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante in principaal hoger beroep,

verweerster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. M.F.P.M. Brogtrop te Bergen op Zoom ,

tegen

Stichting [ziekenhuis] Ziekenhuis,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster in principaal hoger beroep,

appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [verweerster] ,

advocaat: mr. D. den Heeten te Arnhem.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom , van 5 juli 2018.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 28 september 2018;

  • -

    het verweerschrift inclusief voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met daarbij gevoegd het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 31 december 2018;

  • -

    het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 28 januari 2018;

  • -

    een V6- formulier van de zijde van [appellante] met producties H3 tot en met H6, ingekomen ter griffie op 12 februari 2019;

  • -

    de op 21 februari 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnota’s zijn overgelegd en waarbij zijn gehoord:

- [appellante] , bijgestaan door mr. Brogtrop;

- [medewerker 1] en [medewerker 2] namens [verweerster] , bijgestaan door

mr. Den Heeten.

2.2

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3 De beoordeling

in het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

3.1.

In overweging 2 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. [appellante] heeft geen grieven gericht tegen die feitenvaststelling. [verweerster] heeft evenmin bezwaren geuit tegen die feitenvaststelling. Deze feiten vormen daarom ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof verwijst kortheidshalve naar hetgeen in overweging 2 daarover is opgenomen.

3.2.

Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende. [appellante] is vanaf 1 september 1991 bij [verweerster] in dienst geweest als verpleegkundige. [verweerster] was vanaf 2009 niet tevreden over het functioneren van [appellante] . De kritiek had betrekking op communicatie en samenwerking. [appellante] is daarop aangesproken door [verweerster] en er zijn pogingen ondernomen om het functioneren van [appellante] op deze punten te verbeteren.

3.3.

[verweerster] heeft uiteindelijk in 2018 de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [appellante] te ontbinden, primair op grond van disfunctioneren, subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair op de zogenoemde rest-grond (dus de gronden d, g en h van artikel 7:669 lid 3 BW). [appellante] heeft verweer gevoerd en als tegenverzoek gevraagd de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsrelatie onder toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en de werkelijke kosten van rechtsbijstand. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding toegewezen op de d-grond, de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 september 2018 en bepaald dat [verweerster] aan [appellante] de transitievergoeding verschuldigd is. De kantonrechter heeft het verzoek van [appellante] om haar een billijke vergoeding toe te kennen afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

voorts in het principaal hoger beroep

3.4.

Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het verzoek van [appellante] besproken. Het hoger beroep van [appellante] strekt ertoe dat het hof de grond voor ontbinding opnieuw beoordeelt, dat het hof aan [appellante] € 45.000,- toekent als billijke vergoeding vanwege ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster] en dat het hof [verweerster] veroordeelt in de door [appellante] gemaakte kosten van rechtsbijstand.

grief 1: ontbindingsgrond

3.5.

[appellante] komt met grief 1 op tegen de grondslag van de door de kantonrechter uitgesproken ontbinding. Volgens [appellante] wordt haar ten onrechte verweten dat zij disfunctioneerde en had de ontbinding niet op deze grond uitgesproken mogen worden.

3.6.

Tussen partijen staat vast dat de arbeidsovereenkomst onherstelbaar verstoord is geraakt. [appellante] heeft dat in eerste aanleg erkend en zij is daar in hoger beroep niet op teruggekomen. [appellante] heeft zich in eerste aanleg ook niet verzet tegen de gevraagde ontbinding, maar slechts tegen de grondslag van het verzoek. In hoger beroep heeft [appellante] niet verzocht om herstel van de arbeidsovereenkomst en uit het beroepschrift blijkt ook niet dat zij dat wil.

3.7.

Als het hof van oordeel zou zijn dat de ontbinding ten onrechte is gebaseerd op de d-grond, blijft de arbeidsovereenkomst ontbonden, omdat partijen het erover eens zijn dat sprake is van een voldragen andere grond voor ontbinding (de g-grond). Het voorgaande...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT