Uitspraak Nº 200.252.058_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-10-10

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:3749
Docket Number200.252.058_01
Date10 Octubre 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummer : 200.252.058/01

zaaknummer rechtbank : C/03/219890 / FA RK 16-1355

beschikking van de meervoudige kamer van 10 oktober 2019

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. F.Y. Gans te Kerkrade,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] (België),

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M.P.M. Hogervorst te Maastricht.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 2 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

De man is op 27 december 2018 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 2 oktober 2018.

2.2.

De vrouw heeft op 1 maart 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3.

De man heeft op 11 april 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 april 2019, ingekomen op 2 mei 2019;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 2 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 4 juli 2019:

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 4 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 5 juli 2019.

2.5.

De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3 De feiten
3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Partijen zijn de ouders van:

- [jongmeerderjarige] ( [jongmeerderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] gewijzigd en bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de man heeft en zal hebben. De inmiddels jongmeerderjarige [jongmeerderjarige] woont bij de man.

3.3

Bij beschikking van 9 december 2009 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 29 maart 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij beschikking van 16 juni 2010 heeft de rechtbank Maastricht het hoofdverblijf van [jongmeerderjarige] en [minderjarige] bij de vrouw bepaald en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld zoals in het dictum van die beschikking is weergegeven. Voorts heeft de rechtbank een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] en [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) bepaald van € 191,38 per kind per maand.

4 De omvang van het geschil
4.1.

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met wijziging van de beschikking van 16 juni 2010, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2015 op nihil gesteld.

Voorts is een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] bepaald als volgt:

- over de periode mei 2016 tot september 2016 van € 130,- per maand;

- over de periode september 2016 tot en met december 2016 van € 163,- per maand;

- over de periode januari 2017 tot en met juni 2018 van € 280,- per maand;

- over de periode juli en augustus 2018 van € 240,- per maand;

- over de periode vanaf september 2018 van € 194,- per maand;

alsmede een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [jongmeerderjarige] bepaald als volgt:

- over de periode mei 2016 tot september 2016 van € 196,- per maand;

- over de periode september 2016 tot en met december 2016 van € 163,- per maand;

- over de periode januari 2017 tot [geboortedatum] 2018 een bedrag van € 280,- per maand;

en ten slotte een door de vrouw met ingang van [geboortedatum] 2018 aan (de jongmeerderjarige) [jongmeerderjarige] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie als volgt:

- over de (resterende periode van) januari 2018 van € 280,- per maand;

- over de periode februari tot juni 2018 van € 240,- per maand;

- over juni 2018 van € 89,- per maand;

- over de periode juli en augustus 2018 van € 45,- per maand;

- over de periode vanaf september 2018 van € 91,- per maand.

4.2.1.

De grieven van de man in het principaal hoger beroep zien op

- de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de man om te bepalen dat hij tot 1 juni 2015 aan zijn onderhoudsverplichting jegens [jongmeerderjarige] en [minderjarige] heeft voldaan;

- de ingangsdatum van de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie;

- de draagkracht van de man;

- de draagkracht van de vrouw en

- de behoefte van [jongmeerderjarige] in 2018.

4.2.2.

De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt uitsluitend voor zover het de kinderalimentatie voor [minderjarige] en [jongmeerderjarige] betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende,

te bepalen, primair:

- dat de ingangsdatum van de door de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [jongmeerderjarige] en [minderjarige] wordt vastgesteld op 1 juni 2015;

alsmede, verkort weergegeven, een door de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] en [jongmeerderjarige] te bepalen:

- over de periode 1 juni 2015 tot en met 31 december 2015 op € 280,- per kind per maand;

- over de periode van 1 januari 2016 tot september 2016 respectievelijk op € 130,- en

op € 196,- per maand;

- vanaf september 2016 tot en met 31 december 2016 op € 163,- per kind per maand;

- over de periode januari 2017 tot mei 2017 op€ 288,- per kind per maand;

- over de periode vanaf mei 2017 respectievelijk op € 349,- en op € 226,- per maand;

alsmede een door de vrouw te betalen bijdrage kinderalimentatie voor [minderjarige] te bepalen:

- over de periode februari tot en met juni 2018 op € 513,- per maand;

- over de periode vanaf juli tot oktober 2018 op € 456,- per maand;

- over de periode vanaf oktober 2018 op € 337,- per maand,

subsidiair:

een kinderalimentatie voor [minderjarige] en [jongmeerderjarige] te bepalen die het hof juist acht.

4.3.1.

De vrouw heeft in het principaal hoger beroep verzocht de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en het hoger beroep van de man af te wijzen als ongegrond en onbewezen.

4.3.2.

De grieven van de vrouw in het incidenteel hoger beroep zien op

- de afwijzing van het verzoek om de door de vrouw te betalen bijdrage voor de kinderen op nihil te stellen;

althans de afwijzing van het verzoek van de vrouw om de ingangsdatum van de door de vrouw te betalen bijdrage te bepalen op de datum beschikking van de rechtbank (2 oktober 2018);

- de behoefte van [minderjarige] en [jongmeerderjarige] en het vervallen van lotsverbondenheid met [jongmeerderjarige] ;

- de draagkracht van de man;

- de draagkracht van de vrouw en

- de zorgkorting.

4.3.3.

De vrouw heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt uitsluitend voor zover het de onderhoudsbijdragen voor [minderjarige] en [jongmeerderjarige] betreft en, in zo verre opnieuw rechtdoende, verkort weergegeven:

1. de ingangsdatum van de door de vrouw te betalen onderhoudsbijdragen te bepalen op 2 oktober 2018 (datum rechtbankbeschikking);

2. te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen de vanaf 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2015 niet betaalde bijdrage ten behoeve van de kinderen ten bedrage van

€ 11.475,10, te vermeerderen met de wettelijk indexering;

3. de bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] vast te stellen op een wijze die het hof juist acht over de periode van 1 mei 2016 tot januari 2018 (bereiken [jongmeerderjarige] leeftijd van 18 jaar) en ingaande januari 2018 de bijdrage voor [jongmeerderjarige] op nihil te stellen;

4. de bijdrage ten behoeve van [minderjarige] te bepalen op een wijze die het hof juist acht.

Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek onder 4. desgevraagd - en genoegzaam - verduidelijkt in die zin dat de door de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] dient te worden bepaald op lagere bedragen dan de rechtbank heeft bepaald, subsidiair op ten hoogste de bedragen die de rechtbank heeft bepaald.

4.4.

De man heeft in het incidenteel hoger beroep verzocht de vrouw in haar verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, subsidiair de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

4.5.

Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5 De motivering van de beslissing

In het incidenteel hoger beroep

Ontvankelijkheid van de vrouw

5.1.1.

De incidentele verzoeken van de vrouw in het incidenteel hoger beroep vormen een vermeerdering van het zelfstandig verzoek van de vrouw in eerste aanleg, in welke verzoeken de vrouw in beginsel ontvankelijk wordt verklaard.

5.1.2.

Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is gebleken dat de thans jongmeerderjarige [jongmeerderjarige] noch de man, noch de advocaat van de man in het principaal hoger beroep heeft gemachtigd om namens hem in de procedure bij het hof op te treden.

Nu de vrouw [jongmeerderjarige] niet als zelfstandige procespartij in de procedure in incidenteel hoger beroep heeft betrokken, dient de vrouw in haar incidenteel verzoek in hoger beroep, voor zover het de onderhoudsbijdrage voor [jongmeerderjarige] met ingang van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT