Uitspraak Nº 200.254.603_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-09-26

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:3501
Docket Number200.254.603_01
Date26 Septiembre 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 26 september 2019

Zaaknummer : 200.254.603/01

Zaaknummer eerste aanleg : 7231776 EJ 18/578

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven,

tegen

Stichting [stichting] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

hierna aan te duiden als [verweerster] ,

advocaat: mr. M.A.C.T. Velzeboer-Loevendie te Eindhoven.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 15 november 2018 (hierna: de beschikking).

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg (met uitzondering van producties 1-20 bij het verweerschrift in eerste aanleg) en producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2019;

  • -

    het verweerschrift met producties (waaronder producties 1-20 bij het verweerschrift in eerste aanleg), ingekomen ter griffie op 12 april 2019;

  • -

    het V6-formulier met brief van [appellant] met producties 46-54, ingekomen ter griffie op 14 mei 2019;

  • -

    de brieven van [verweerster] van 15 en 16 mei 2019 met producties 23-26, ingekomen ter griffie op genoemde data;

- de op 23 mei 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij aanwezig:

- [appellant] , bijgestaan door mr. Rooijakkers;

- [medewerker 1] en [medewerker 2] namens [verweerster] , bijgestaan door mr. Velzeboer-Loevendie.

- de ter zitting door de raadslieden overgelegde pleitnota’s.

2.2

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op de hiervoor genoemde stukken.

3 De beoordeling
3.1

De kantonrechter heeft in zijn beschikking geen feiten als bedoeld in 149 Rv vastgesteld. Het hof zal dat dus alsnog doen. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.1

[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1958, is vanaf 18 oktober 1982 in dienst van (de rechtsvoorgangers van) [verweerster] , laatstelijk in de functie van Accountmanager Inkoop & Logistiek tegen een maanloon van € 3.847,00 per maand in FWG 50. [verweerster] is een zorginstelling voor ondersteuning en begeleiding van gehandicapten, met huizen en dagverblijven voor verstandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten. Er zijn bij [verweerster] ca. 2.500 medewerkers in dienst.

3.1.2

Binnen [verweerster] vigeerde het Sociaal Plan 2015-2016, met een looptijd van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016. [verweerster] is met haar Ondernemingsraad een Addendum Sociaal Plan 2015-2016 overeengekomen voor medewerkers die betrokken zijn bij de organisatie-aanpassing Logistiek. De daarin vervatte aanvullende afspraken kenden een looptijd tot 1 oktober 2018.

3.1.3

Op 28 september 2017 heeft een presentatie voor de medewerkers van (Inkoop & Logistiek) plaatsgevonden. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gepresenteerd:

“Situatie boventalligen Logistiek vanaf 1-10-2017

  • -

    Je werk is per 1 oktober 2017 definitief vervallen. Er zijn geen werkzaamheden meer voor je bij de afdeling Logistiek. Vanaf 1 oktober 2017 val je administratief onder de kostenplaats 15491 Boventallige bezetting Services als onderdeel van Services (mogelijk dat dit pas administratief zichtbaar is vanaf 1-12-2017).

  • -

    Je hoeft vanaf per 1 oktober 2017 niet meer op het werk te verschijnen en mag je 100% richten op je toekomst in een andere functie binnen of buiten [verweerster] . Je bent vrijgesteld om je tijd te besteden aan het vinden van een nieuwe betrekking binnen of buiten [verweerster] en deel te nemen aan de [trainingen] trainingen en de opdrachten en afspraken die voortvloeien uit het outplacement traject. Een overzicht van voorgestelde [trainingen] trainingen is beschikbaar.

  • -

    Outplacement aanbieding via [bureau] of tegen een gelijke investering als bij [bureau] in € uit te voeren via een bureau van je keuze. Voor 1 november 2017 graag je keuze bekend maken bij HRM ( [bureau] of andere partij waar je tot het maximale bedrag overeenkomend als [bureau] offerte kan declareren tot en met 30-9-2018).

  • -

    Als je een nieuwe betrekking vindt wordt je niet gehouden aan een uitwerktermijn.

  • -

    Alle door [verweerster] aan je verstrekte middelen (sleutels, tags, smartphone, iPad en eventueel ander verstrekte middelen) voor 1 oktober 2017 inleveren.

  • -

    Intrekken van alle autorisaties ( [schijf] schijf en applicaties van [verweerster] en externe partijen) behalve outlook email omgeving per 1 oktober 2017 is aangevraagd (…).

  • -

    Vindt je een nieuwe baan binnen [verweerster] dan worden uiteraard ook alle middelen die daar bij nodig zijn verstrekt en aangevraagd via je nieuwe afdeling.

  • -

    Op basis van je belangstellingsregistratie biedt HRM alleen eventueel passende functies van [verweerster] aan om op te kunnen solliciteren.

  • -

    Vakantie en ziekmelding via [medewerker 3] (…)”

3.1.4

Op 14 mei 2018 heeft [verweerster] ten aanzien van [appellant] bij UWV een aanvraag ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen ingediend. Volgens de aanvraag heeft, na een pilot met een supermarktorganisatie, [verweerster] gekozen voor een andere werkwijze met betrekking tot de bevoorrading van de verschillende woonvormen - in de stukken ook wel aangeduid als het “ [supermarkt] -concept”- toev. hof -, die heeft geleid tot het wegvallen van een aantal functies en een aanzienlijke kostenbesparing.

3.1.5

Na door [appellant] gevoerd verweer heeft UWV op 26 juni 2018 aan [verweerster] de gevraagde toestemming voor ontslag (ontslagvergunning) verleend, waarna [verweerster] bij brief van 4 juli 2018 de arbeidsovereenkomst tegen 1 november 2018 heeft opgezegd. [appellant] is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden tot de einddatum.

3.1.6

[verweerster] heeft aan [appellant] de transitievergoeding van € 79.000,-- bruto betaald.

3.2.1

In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 135.570,71 althans een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding, met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.

3.2.2

Aan dit verzoek heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat:

a. er sinds maart 2015 sprake is van laakbaar gedrag van [verweerster] waardoor een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan;

b. [verweerster] bij de ontslagaanvraag stukken heeft nagestuurd terwijl de aanvraag compleet was;

c. de positieve adviezen van de OR ontbraken bij de toestemmingsaanvraag;

d. de kostenbesparende maatregelen onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt;

e. [verweerster] de onjuiste ontslagvolgorde heeft aangehouden;

f. [verweerster] de mogelijkheden hem te herplaatsen onjuist heeft gebruikt;

g. [verweerster] gehandeld heeft in strijd met artikel 5 Ontslagregeling;

h. hij, [appellant] , twijfelt aan de geldigheid van het addendum bij het Sociaal Plan.

3.2.3.

Na daartoe door [verweerster] gevoerd verweer heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen grond is voor herstel van de dienstbetrekking of een vervangende billijke vergoeding en het verzoek daarom afgewezen, met...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT