Uitspraak Nº 200.256.997/01. Gerechtshof Den Haag, 2019-08-20

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:2323
Date20 Agosto 2019
Docket Number200.256.997/01
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.256.997/01

Zaaknummer rechtbank : 7320475 RP VERZ 18-50598

beschikking van 20 augustus 2019

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

nader te noemen: [verzoeker] ,

advocaat: M.J. Aantjes te Den Haag,

tegen:

[naam] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

hierna te noemen: [verweerster] ,

advocaat: H.G. Bouwman te Hattem.

Het geding

1. Bij beroepschrift met producties, ter griffie binnengekomen op 28 maart 2019, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de kantonrechter) van 22 januari 2019. Het verweerschrift is ter griffie ontvangen op 2 mei 2019. Op 13 mei 2019 is een akte van uitlating inzake wijziging van verzoek van de zijde van [verzoeker] ontvangen.

2. Op 23 mei 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak aan het hof hebben toegelicht. Bij de oproeping zijn partijen geïnformeerd dat de mondelinge behandeling enkelvoudig zou plaatsvinden en zijn zij in de gelegenheid gesteld daartegen bezwaar te maken. Partijen hebben daarvan geen gebruik gemaakt en hebben ter zitting bevestigd dat zij geen bezwaar hebben tegen de enkelvoudige mondelinge behandeling. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt en voorafgaand aan de uitspraak van deze beschikking aan partijen is gezonden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn aanvullende producties overgelegd, zoals weergegeven in het proces-verbaal. Beide partijen hebben schriftelijk op het proces-verbaal gereageerd. Met deze reacties zal het hof rekening houden.

Beoordeling van het hoger beroep

3. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 t/m 2.10 een aantal feiten vastgesteld. Tegen deze feiten zijn geen grieven gericht. Het hof zal van de door de kantonrechter vastgestelde feiten uitgaan en nog nadere feiten vaststellen voor zover deze voor de beslissing van belang zijn. Op pagina 3 t/m 14 van zijn beroepschrift heeft [verzoeker] een uitvoerige uiteenzetting gegeven onder de kop “Feiten en omstandigheden”. Voor zover hieruit voldoende kenbare bezwaren tegen de beschikking van de kantonrechter blijken zal het hof hiermee tevens rekening houden. Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1968, is op [datum] 2018 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar in dienst getreden bij [verweerster] . De tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst bepaalt dat [verzoeker] in dienst treedt in de functie van [functienaam 1] tegen een salaris van € 3.561,25 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en emolumenten.

3.2.

In artikel 9 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat het dienstverband tussentijds kan worden opgezegd. In artikel 12 is bepaald dat het personeelsreglement integraal onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst.

3.3.

In het door beide partijen geparafeerde en ondertekende personeelsreglement is, voor zover relevant, de volgende bepaling opgenomen:

“(…) Persoonlijke beschermingsmiddelen

Werkgever verstrekt persoonlijke beschermingsmiddel (PBM’s) gratis aan de werknemers (…) Werknemer is verplicht zich te houden aan de wet- en regelgeving met betrekking tot PBM’s, de verstrekte PBM’s te gebruiken (…)

Gehoorbescherming : het gevaar van lawaaislechthorendheid begint bij werknemers bij 80 dB(A). Boven deze waarde moet volgens de Arbowet gehoorbescherming gebruikt worden.

Gelaatsbescherming : altijd gebruiken daar waar mogelijk sprake is van wegschietend materiaal. (…)

Bij twijfel of PBM’s wel of niet gebruikt moeten worden altijd bescherming gebruiken. (…)

Het is de plicht van de werknemer om te zorgen dat hij voldoende en de juiste PBM’s tot zijn beschikking heeft en deze ook daadwerkelijk mee neemt naar het werk én deze ook gebruikt.”

3.4.

In of omstreeks juni 2018 is [verzoeker] teruggezet in de lagere functie van [functienaam 2] . Zijn salaris is hetzelfde gebleven. Deze demotie is bij brief van 31 mei 2018 aan [verzoeker] bevestigd. In de brief staat het volgende, voor zover relevant:

“(…) Bij aanvang van jouw dienstverband wisten wij dat het wel enige tijd zou duren, voordat jij je deze functie zou hebben eigen gemaakt. Wij zijn destijds gezamenlijk met jou de uitdaging aangegaan, maar wij zijn nu op een punt aangekomen waarop wij de beslissing moeten gaan nemen of wij verder gaan met jouw inwerktraject of tot de slotsom komen dat dit doel niet kan worden bereikt omdat jij niet de juiste man blijkt voor deze functie.

Overigens, jij bent een prima vent met een positieve kijk op de wereld die het belangrijk vindt om te werken aan een goede sfeer binnen ons bedrijf en een goed contact met zijn collega’s. Daarnaast pak je alles aan, en doet daarbij uitstekend je best, maar bij ons is in de loop der maanden het gevoel ontstaan dat jij qua karakter, werkwijze en gedrag niet de [functienaam 1] wordt die wij nodig hebben! In dat geval is het beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.

Wij hebben in de afgelopen periode kunnen vaststellen dat jij (niet uitputtend):

- Nauwelijks inzicht hebt in de wijze waarop jij jouw functie moet uitvoeren;

- Een vrij chaotische werkwijze hebt, waardoor te veel zaken worden vergeten;

(…)

- Niet of nauwelijks luistert als jou iets wordt gemeld of wordt gevraagd om iets uit te voeren/op te lossen, waardoor dit niet gebeurd;

- Een geweldige flapuit bent wat jou/ons o.a. opbreekt in de communicatie met de opdrachtgever;

(…) Tevens zijn wij jou meer directief gaan aansturen, dus zeer taak- en uitvoeringsgericht, maar dit heeft tot op heden ook nog niet tot het gewenste resultaat geleid en kost zeer veel energie/overtuigingskracht! Dit heeft ons er nu toe aangezet om de balans op te maken en jou hiermee te confronteren.

(…)”

3.5.

In de notulen van een managementoverleg van 13 juni 2018, die zijn opgesteld door de heer [X] , operationeel directeur van [verweerster] , staat, voor zover relevant:

“(…) Gemeente L’dam-V’burg heeft het vertrouwen in [initialen] [ [verzoeker] , hof] als [functienaam 1] opgezegd. Geheel onterecht krijgt hij nu van vrijwel alles de schuld, maar dit is onjuist gezien het feit dat wij geruime tijd hebben moeten werken met zeer onduidelijke en onvolledige tekeningen. In verband hiermee is [initialen] per direct van dit werk en dat in Den Haag afgehaald! Jammer, maar helaas.”(…)

3.6.

In een e-mail van 30 juni 2018 heeft [verweerster] het volgende aan [verzoeker] geschreven, voor zover relevant:

“(…) Zoals aangegeven vervalt jouw recht op een bedrijfsauto voor woon-werkverkeer. Volgens mij zijn arbeidsovereenkomst, personeelsreglement en auto-overeenkomst hier heel duidelijk over. “Werkgever kan zonder opgaaf van redenen de auto terugvragen” en dat soort termen.

Je vroeg me gisteravond nogmaals om een soort overgangsregeling tot je zelf wat geregeld hebt. In principe had ik best nog een paar keer met je mee willen denken. De manier waarop jij hier gisteren de poort uit reed heeft mij (en enkele collega’s die hier stonden) nogal verbaast. Als jij meent zo met bedrijfsmiddelen te moeten omgaan dan is het ook gelijk klaar ook. Dus als jij maandagochtend van huis naar het werk rijdt dan is dat ook de laatste keer geweest dat dat in een auto van de zaak heeft plaatsgevonden (…)”

3.7.

[verweerster] heeft [verzoeker] bij brief van 4 juli 2018 schriftelijk gewaarschuwd. In de brief staat, voor zover relevant:

“(…) Omdat je recentelijk veelvuldig te laat op het werk bent verschenen ontvang je hierbij een schriftelijke waarschuwing. Doordat jij samen met collega’s naar klussen moet, komen ook deze collega’s te laat aan bij de klant waar de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Tevens hebben wij geconstateerd dat jij ook al diverse malen te vroeg bent vertrokken van de werklocaties. Door de te late aanvang op de werklocaties en het vroege vertrek van werklocaties willen klanten niet de volledige factuur betalen. Hierdoor lopen wij inkomsten mis en dat is voor ons onacceptabel.

Wij verwachten van jou dat jij je aan de opgegeven werktijden houdt! Dit houdt dus in dat jij om 07:00 uur op de werklocatie aanvangt met de werkzaamheden en wordt er doorgewerkt tot 16:00 uur op de werklocatie. (…)”

3.8.

Op 2 augustus 2018 heeft [verweerster] een e-mail gestuurd aan [verzoeker] . In die e-mail staat, voor zover relevant, het volgende:

“(…) Jij wilt niet uit dienst, (…), maar ons inziens lever jij op dit moment niet de prestatie die wij van jou mogen verwachten. (…)

Onder normaal functioneren verstaan wij in dit verband o.a. :

  • -

    Op tijd aan de zaak en om 7.00 uur bij de klant/op het werk; (…)

  • -

    Gemotiveerd de opgedragen werkzaamheden uitvoeren, je representatief gedragen richting opdrachtgevers en leidinggevenden aan de uit te voeren werkzaamheden en de collega’s waarmee jij samen het werk uitvoert; (…)

  • -

    Geen negatieve verhalen rondbazuinen;

    ...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT