Uitspraak Nº 200.257.968_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2019-09-26

ECLIECLI:NL:GHSHE:2019:3502
Docket Number200.257.968_01
Date26 Septiembre 2019
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 26 september 2019

Zaaknummer : 200.257.968/01

Zaaknummer eerste aanleg : 6805901

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. N. Bakker te Amsterdam,

tegen

[de vennootschap 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

hierna aan te duiden als [verweerster] ,

advocaat: mr. E.P. Cornel te Enschede.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de tussenbeschikking van 15 juni 2018, hierna: de tussenbeschikking, en naar de eindbeschikking van 17 januari 2019, hierna: de eindbeschikking, van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties 104-106, ingekomen ter griffie op 16 april 2019;

- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 juli 2019;

- de bij brief van 24 juli 2019 door mr. Bakker toegezonden producties 107-109;

- de op 1 augustus 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:

- [appellant] , bijgestaan door mr. Bakker;

- de heer [medewerker 1] , (middellijk) bestuurder van [verweerster] , in aanwezigheid van K.M. Gras-Langeslag, tolk en vertaler Duits, en [medewerker 3] , junior in- en verkoper, bijgestaan door mr. Cornel en mr. J.D. Veltman, advocaat te Enschede;

- de pleitnotities van de advocaten.

2.2.

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3 De beoordeling

De feiten

3.1.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.2.

[verweerster] , opgericht in 2017, houdt zich bezig met de handel in vleesvarkens en biggen, zowel ten behoeve van de handel als ten behoeve van de slacht. [verweerster] is een dochteronderneming van [de vennootschap 2] te [vestigingsplaats] in Duitsland, die op haar beurt deel uitmaakt van het [concern] dat zich bezig houdt met de productie van levensmiddelen.

3.1.3.

[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1983, is met ingang van 1 november 2016 in dienst getreden (aanvankelijk van [de vennootschap 2] en daarna, na oprichting van [verweerster] ,) van [verweerster] in de functie van in- en verkoper in buitendienst tegen een salaris van € 8.333,33 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag.

3.1.4.

Voordat [appellant] in dienst trad bij [verweerster] kocht en verkocht hij zelf biggen en varkens in het kader van zijn eenmanszaak [eenmanszaak] . Daarnaast was bij varkensmester/boer. Na zijn indiensttreding bij [verweerster] is [appellant] , in overleg met [verweerster] , namens [verweerster] zaken blijven doen met een aantal varkensmesters/boeren, die voorheen klant waren van [eenmanszaak] . Dit is hem, zowel gedurende het dienstverband met [verweerster] als na de beëindiging door [verweerster] daarvan, inkomen blijven opleveren.

3.1.5.

Na aanvankelijke tevredenheid van [verweerster] over de prestaties van [appellant] , signaleerde [verweerster] vanaf ongeveer september 2017 dat de door [appellant] gerealiseerde marges en omzetaantallen terugliepen. [verweerster] wilde met [appellant] in gesprek gaan over de reden van deze ontwikkeling of over een aanpassing van het dienstverband. Op initiatief van [verweerster] heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden op 9 februari 2018. Tijdens dat gesprek heeft [verweerster] aan [appellant] een voorstel gedaan voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Daarna heeft nog enkele keren contact tussen partijen plaatsgevonden, waaronder op 20 februari 2018, onder meer over de (oorzaak van) debiteurenstanden bij de door [appellant] namens [verweerster] afgesloten transacties.

3.1.6.

Op 28 februari 2018 heeft [verweerster] [appellant] met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen. De dringende reden voor het ontslag op staande voet is in de brief van deze datum als volgt omschreven:

“Gisteren aan het einde van de dag hebben wij geconstateerd dat foutieve rekeningen aan de onderneming [klant 1] zijn uitgefactureerd. Mevrouw [medewerker 4] stelt de rekeningen op daarna moet u de rekeningen vrijgeven. Het is uw verantwoordelijkheid dat dit op een correctie wijze geschied.

Heden hebben wij u geconfronteerd met het volgende. Het is ons gebleken dat u de omzet van onder andere klanten zoals [klant 2] , [klant 3] en [klant 1] manipuleert door transacties hoger uit te factureren bij verkoop van varkens en biggen en lager uit te facturen bij aankoop van varkens en biggen. Dit heeft u gedaan zonder uitdrukkelijke toestemming van uw werkgever.

Door dit op deze manier te doen ontstaat er een onjuist beeld met betrekking tot de door u ver- en ingekochte varkens en biggen. Door deze manipulatie lijkt het alsof de behaalde winst door [verweerster] hoger is dan dat dit in werkelijkheid het geval is. Dit heeft er voor [verweerster] toe geleid dat er inmiddels rekeningen door [verweerster] ter hoogte van circa € 30 000 worden gerestitueerd en betaald.

Hoe lang deze manipulaties al gaande zijn zal uit onderzoek moeten blijken.

Na u met bovenstaande te hebben geconfronteerd hebben wij u verzocht om een reactie op de door ons geconstateerde zaken te geven. U gaf hierbij aan dat u inderdaad bij [klant 2] , [klant 3] en [klant 1] onjuiste transacties heeft doorgevoerd zonder toestemming van de werkgever.”

3.1.7.

De advocaat van [appellant] heeft bij brief aan [verweerster] van 2 maart 2018 betwist dat [appellant] transacties heeft gemanipuleerd, de geldigheid van het ontslag op staande voet betwist en meegedeeld dat [appellant] zich beschikbaar hield voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden.

De standpunten van partijen en het oordeel van de kantonrechter

3.2.1.

In de onderhavige procedure verzocht [appellant] om vernietiging van het ontslag op staande voet, een bevel om hem weer tot de overeengekomen werkzaamheden toe te laten op straffe van verbeurte van een dwangsom en veroordeling van [verweerster] tot doorbetaling van loon vanaf 28 februari 2018, vermeerderd met de wettelijke verhoging, en subsidiair en meer subsidiair om veroordeling van [verweerster] om een billijke vergoeding van € 75.000,00 bruto te betalen. [appellant] verzocht voorts om de toe te kennen bedragen te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid en om [verweerster] te veroordelen in de kosten van het geding. Daarnaast verzocht [appellant] , bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van het geding, om [verweerster] te veroordelen om het loon te betalen.

3.2.2.

[verweerster] verzocht samengevat om de verzoeken van [appellant] af te wijzen en om [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding over de verzoeken van [appellant] . Daarnaast verzocht [verweerster] voorwaardelijk, voor het geval dat de kantonrechter zou oordelen dat de arbeidsovereenkomst niet geëindigd is door...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT