Uitspraak Nº 200.257.252. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2020-04-28

ECLIECLI:NL:GHARL:2020:3428
Date28 Abril 2020
Docket Number200.257.252
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.257.252

(zaaknummer rechtbank Gelderland NL18.10401)

arrest van 28 april 2020

in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

Gemeente Zutphen,

zetelend te Zutphen,

appellante in hoger beroep,

in eerste aanleg: verweerster in de hoofdzaak en in het incident,

hierna: de Gemeente,

advocaat: mr. L. van den Ham-Leerkes,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [A] ,

geïntimeerde in hoger beroep,

in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak en in het incident,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. A.A.M. Knol

1 Het verloop van de procedure bij de rechtbank

In de uitspraak van de rechtbank Gelderland (locatie Zutphen) van 4 januari 2019 staat hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen.

2 Het verloop van de procedure bij het gerechtshof
2.1.

Het gerechtshof (hierna: het hof) heeft van partijen de volgende stukken ontvangen:

- de dagvaarding in hoger beroep van 19 maart 2019;

- het exploot van anticipatie;

- de memorie van grieven (met producties);

- de memorie van antwoord (met producties).

2.2.

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.3.

De Gemeente vordert in hoger beroep – samengevat – dat het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis van 4 januari 2019 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor recht zal verklaren dat de Gemeente niet aansprakelijk is voor het ongeval dat [geïntimeerde] op 16 juli 2015 is overkomen en dus niet gehouden is de schade die daaruit voor haar is voortgevloeid te vergoeden, en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties en in de nakosten, vermeerderd met rente.

3 De vaststaande feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 4 januari 2019 onder de punten 2.1. tot en met 2.18. beschreven welke feiten vaststaan. Ook het hof gaat van deze feiten uit.

4 De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
4.1.

[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de hoofdzaak voor recht zal verklaren dat de Gemeente tekort is geschoten in haar zorgplicht betreffende het onderhoud van de boom en zodoende aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] ten gevolge van het ongeval op 15 juli 2015 heeft geleden en nog zal lijden, in het incident de Gemeente zal veroordelen tot betaling van een voorschot op de uiteindelijke schade, en in zowel de hoofdzaak als het incident de Gemeente zal veroordelen in de (na)kosten, vermeerderd met rente.

4.2.

De rechtbank heeft de in de hoofdzaak gevorderde verklaring voor recht toegewezen, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van de Gemeente in de (na)kosten vermeerderd met rente. In het incident heeft de rechtbank de vordering afgewezen en [geïntimeerde] (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeeld in de proceskosten.

5 De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1.

Op 16 juli 2015 – een windstille dag – vond aan de Rijkenhage te Zutphen een ongeval plaats: één van de hoofdtakken van een grote kastanjeboom (hierna: de boom) brak af en kwam terecht op onder meer [geïntimeerde] . Zij stond op dat moment met tientallen anderen te wachten bij de onder die boom gelegen opstapplek van de toeristische fluisterboot. Door het ongeval liep zij ernstig letsel op.

5.2.

[geïntimeerde] heeft de Gemeente (als eigenaar van de boom) op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Kern van haar verwijt is dat de Gemeente in de periode voorafgaand aan het ongeval onvoldoende zorg heeft betracht bij het onderhoud en de controle van de boom, en aldus een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen die zich uiteindelijk ook heeft verwezenlijkt.

5.3.

De Gemeente heeft in eerste aanleg geen vordering in reconventie ingesteld, zodat zij in hoger beroep niet de mogelijkheid heeft om (alsnog) een verklaring voor recht te vorderen (artikel 351 Rv). In zoverre is zij niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

5.4.

Bij de beantwoording van de vraag of de Gemeente in de gegeven omstandigheden in strijd heeft gehandeld met een zorgplicht jegens [geïntimeerde] zijn de kelderluikcriteria maatgevend (Hoge Raad 28 juni 2013 ECLI:NL:HR:2013:47). Deze criteria houden in dat in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT