Uitspraak Nº 200.259.878/01 NOT en 200.260.253/01 NOT. Gerechtshof Amsterdam, 2020-02-18

ECLIECLI:NL:GHAMS:2020:249
Date18 Febrero 2020
Docket Number200.259.878/01 NOT en 200.260.253/01 NOT
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummers : 200.259.878/01 NOT en 200.260.253/01 NOT

nummers eerste aanleg : C/05/344026 KL RK 18/151 en C/05/344029 KL RK 18/152

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 februari 2020

inzake (200.259.878/01 NOT)

[klager] ,

wonend te [plaats] ,

appellant,

tegen

1 [notaris] ,

notaris te [plaats] ,

2. [kandidaat-notaris] ,

kandidaat-notaris te [plaats] ,

geïntimeerden,

gemachtigde: mr. P. Bergkamp, advocaat te Nijmegen,

en inzake (200.260.253/01 NOT)

1 [notaris] ,

notaris te [plaats] ,

2. [kandidaat-notaris] ,

kandidaat-notaris te [plaats] ,

appellanten,

gemachtigde: mr. P. Bergkamp, advocaat te Nijmegen,

tegen

[klager] ,

wonend te [plaats] ,

geïntimeerde.

1 De gedingen in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.259.878/01 NOT

1.1.

Appellant wordt hierna klager genoemd. Geïntimeerden sub 1 en sub 2 worden hierna afzonderlijk de notaris en de kandidaat-notaris genoemd en gezamenlijk de notarissen.

1.2.

Klager heeft op 21 mei 2019 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 29 april 2019 (ECLI:NL:ECLI:NL:TNORARL:2019:28). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de kandidaat-notaris (deels) gegrond verklaard, zonder de kandidaat‑notaris daarvoor een maatregel op te leggen, en de klacht tegen de notaris (deels) gegrond verklaard en de notaris ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing opgelegd. Voorts heeft de kamer de kandidaat-notaris en de notaris ieder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager op de wijze en binnen de termijn als bepaald onder rechtsoverweging 4.16. Daarnaast heeft de kamer de notaris veroordeeld tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 3.500,-, op de wijze en binnen de termijn als bepaald onder rechtsoverweging 4.17.

1.3.

De notarissen hebben op 17 juli 2019 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.

In de zaak met zaaknummer 200.260.253/01

1.4.

De notarissen hebben op 29 mei 2019 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen voormelde beslissing van de kamer.

1.5.

Klager heeft op 16 juli 2019 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.

In beide zaken

1.6.

Klager heeft op 13 november 2019 en 22 november 2019 nadere stukken ingediend.

1.7.

De notarissen hebben op 25 november 2019 nadere stukken ingediend.

1.8.

Het hof heeft de stukken uit de eerste aanleg van de kamer ontvangen.

1.9.

De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2019. Klager en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager en de gemachtigde van de notarissen ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2 Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

2.1.

Bij testament, bij notariële akte verleden op 4 augustus 2004 ten overstaan van mr. [X] , destijds notaris te [plaats] , heeft mevrouw [A] (hierna: erflaatster) tot enig erfgenaam aangewezen haar zoon [B] (hierna: [B] ) en als erfgenamen uitgesloten haar andere zoon, [C] (hierna: [C] ) en haar dochter, [D] (hierna: de dochter). Tot executeur heeft erflaatster benoemd haar neef, [E] (hierna: de neef).

2.2.

In juli 1979 heeft de dochter met erflaatster een (huur)koopovereenkomst gesloten voor de woning, met schuur, erf, uitweg, tuin en verdere aanhorigheden, gelegen naast die van erflaatster te [plaats] (hierna: de woning). Overeengekomen werd dat de woning na het overlijden van erflaatster aan de dochter zou worden geleverd voor een koopsom van fl. 150.000,- (€ 68.067,03).

Bij vonnis van 6 april 2001 heeft de rechtbank Oost-Brabant (voorheen rechtbank ’s‑Hertogenbosch) voor recht verklaard dat erflaatster toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst van juli 1979 jegens de dochter doordat zij perceel [perceel] aan [B] heeft verkocht en is erflaatster veroordeeld om aan de dochter schadevergoeding te betalen wegens deze toerekenbare tekortkoming, op te maken bij staat.

2.3.

Op 1 november 2016 is erflaatster overleden.

2.4.

De neef heeft in november 2016 een kantoorgenoot van de notaris en de kandidaat-notaris, advocaat mr. [G] (hierna: [G] ) verzocht om hem en [B] bij te staan in de gerezen problemen rondom de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. [G] heeft vervolgens de kandidaat-notaris en later ook de notaris verzocht om notariële bijstand.

2.5.

Op 23 november 2016 heeft op het kantoor van de notarissen een bespreking plaatsgevonden met [B] en de neef, in aanwezigheid van [G] en de kandidaat‑notaris.

2.6.

Op 24 november 2016 heeft [G] , mede namens de kandidaat‑notaris, aan de neef en [B] een opdrachtbevestiging gezonden, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:

“(…)

Werkzaamheden
U heeft ons verzocht om u bij te staan in de gerezen problemen rondom de afwikkeling van de nalatenschap van uw moeder/tante mevrouw [A] . Ingevolge het testament van erflaatster d.d. 4 augustus 2004 is de heer [E] benoemd tot executeur. Inmiddels is hij aangeschreven door notaris [Y] die optreedt namens de zus en broer van de heer [B] . Daarin wordt onder meer de afwikkeling van de koopovereenkomst uit 1979, u genoegzaam bekend, aan de orde gesteld.

Vooralsnog lopen uw belangen parallel, reden waarom wij voor u beiden kunnen optreden. Mocht deze situatie op enig moment wijzigen, dan zullen wij ons moeten beraden op onze positie.

(…)
Wij bespraken dat in deze op diverse punten en op korte termijn een beslissing moet worden genomen. Onder meer dient de heer [E] te beslissen of hij zijn benoeming tot executeur zal aanvaarden, dan wel of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om een ander met die taak te belasten. De heer [C] dient te bepalen of hij de nalatenschap (beneficiair) zal aanvaarden of verwerpen. Om deze (en andere) vragen te beantwoorden, dienen wij nadere informatie in te winnen en zal (deels gebaseerd op aannames) een aantal rekenvoorbeelden worden uitgewerkt. Wij maakten daartoe reeds een aanvang en overlegden hedenochtend uitvoerig met elkaar, in het bijzijn van mijn collega de heer [kandidaat-notaris] , die in deze als partijnotaris zal assisteren. De komende periode zullen wij een vervolg geven aan dit overleg.

Daarnaast verzond ik alvast bijgevoegd bericht aan notaris [Y] , er toe strekkend om enig respijt te krijgen voor de diverse te nemen beslissingen en voor beantwoording van de gestelde vragen. (…)

Intussen zal de heer [kandidaat-notaris] alvast aan de slag gaan met het in concept opstellen van de hiervoor benoemde rekenvoorbeelden en u ook overigens informeren over de mogelijkheden in deze.

(…)”

2.7.

Bij brief van 19 december 2016 heeft de notaris aan notaris mr. [Y] van het kantoor [X] en [Y] (hierna: notaris [Y] ), voor zover hier van belang, het volgende bericht:

“(…)

Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 19 november jongstleden hebben de heren [E] (hierna: “de heer [E] ”) en [B] (hierna: “ [B] ”) zich gewend tot mijn kantoorgenoot de heer mr. [G] (advocaat). Mijn collega heeft mij vervolgens gevraagd om (als partij-notaris) advies uit te brengen omtrent de positie van de nalatenschap van mevrouw [A] (hierna: “de overledene”).

(…)

[B] heeft zich thans nog niet uitgesproken omtrent zijn keuze over het al dan niet (beneficiair) aanvaarden, dan wel verwerpen van de nalatenschap, daar hij zich omtrent deze keuze nog wenst te beraden. Voor het maken van deze keuze zijn onder andere de navolgende punten van belang.

(…)

In 1979 heeft [D] met de overledene een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het woonhuis met schuur, erf, uitweg, tuin en verdere aanhorigheden aan de [adres] , welke koopovereenkomst mede door de heer [F] (vader) is ondertekend. Volgens deze koopovereenkomst dient de levering van dit registergoed alsmede de betaling van de koopsom ad f 150.000,00 niet eerder plaats te vinden dan na het overlijden van de overledene.

Zoals u weet zijn er in de loop der jaren verschillende juridische procedures gevoerd omtrent deze koopovereenkomst waarbij uit de uitspraken volgt dat van de geldigheid van deze koopovereenkomst wordt uitgegaan. Blijkens uw schrijven verlangt [D] op korte termijn uitvoering van deze koopovereenkomst, zodat het thans nog tot de nalatenschap behorende resterende gedeelte van het registergoed aan haar geleverd zal moeten worden tegen betaling van de koopprijs.

Voor wat betreft de eventuele consequenties van deze koopovereenkomst met betrekking tot de omvang van de legitieme portie is door mij nader onderzoek gedaan. De reden hiervan is gelegen in het feit dat er, zoals u weet, een wetswijziging heeft plaatsgevonden per 1 januari 2003, waarbij artikel 4:126 BW werd ingevoerd.

(…)”

2.8.

Op 17 januari 2017 heeft notaris mr. [Z] van het kantoor [X] en [Y] notarissen (hierna: notaris [Z] ), als partijnotaris optredend voor de dochter, aan de notaris (onder andere) het volgende bericht:

“(…)

Door het zich niet uitspreken door genoemde heer [E] of hij de executele aanvaardt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT