Uitspraak Nº 200.260.734/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2019-09-24

ECLIECLI:NL:GHARL:2019:7997
Date24 Septiembre 2019
Docket Number200.260.734/01
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.260.734/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/474233/ JL RK 19-47, C/16/474249 / JL RK 19-48 en C/16/474272 / JL RK 19-50 )

beschikking van 24 september 2019

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. J.T. van Loenen te Den Haag,

en

de gecertificeerde instelling

Samen Veilig Midden-Nederland,

gevestigd te Almere,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.

Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

[de pleegouders]

,

beiden wonende te [B] ,

verder te noemen: de pleegouders,

advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 12 maart 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift van de moeder met productie(s), ingekomen op 11 juni 2019;

- het verweerschrift van de GI met productie(s);

- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 24 juni 2019;

- een journaalbericht van mr. Van Loenen van 28 juni 2019 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van Loenen van 12 juli 2019 met productie(s);

- een brief van de GI van 26 juli 2019 met productie(s).

2.2

De minderjarige [de minderjarige4] heeft bij brief van 15 juli 2019 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 2 september 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en de heer [D] . De pleegouders zijn niet verschenen, namens hen was mr. Nijenhuis aanwezig. Zoals aangekondigd in de brief van 24 juni 2019 is namens de raad voor de kinderbescherming geen vertegenwoordiger ter zitting verschenen.

3 De feiten
3.1

Uit de affectieve relatie van de moeder en de heer [E] zijn -voor zover hier van belang- geboren: [de minderjarige1] (hierna [de minderjarige1] ) [in] 2000, [de minderjarige2] (hierna [de minderjarige2] ) [in] 2001 en [de minderjarige3] (hierna [de minderjarige3] ) [in] 2003. De moeder oefent het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] alleen uit.

3.2

Uit de affectieve relatie van de moeder en de heer [F] zijn geboren: [de minderjarige4] (hierna [de minderjarige4] ) [in] 2006, [de minderjarige5] (hierna [de minderjarige5] ) [in] 2008 en [de minderjarige6] (hierna [de minderjarige6] ) [in] 2010. De heer [F] heeft [de minderjarige4] en [de minderjarige5] erkend. De moeder oefent het ouderlijk gezag over de kinderen alleen uit.

3.3

[de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] staan sinds september 2015 onder toezicht van de GI. De termijn van ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk tot 15 september 2019.

3.4

Alle kinderen zijn in september 2015 op aanwijzing van de GI gaan wonen bij familie in [B] . [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn geplaatst bij de grootouders van moederszijde. [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] zijn geplaatst bij de zus van moeder (tante). In oktober 2015 zijn deze plaatsingen geformaliseerd door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing.

3.5

In mei 2017 is de moeder met de kinderen opgenomen in een kliniek in [G] om te zien of de moeder kan komen tot voldoende ouderschap en in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen. Deze opname is voortijdig beëindigd. De kinderen zijn toen niet opnieuw gaan wonen bij de grootouders respectievelijk bij oom en tante. Zij zijn, met uitzondering van [de minderjarige5] , in andere pleeggezinnen geplaatst. [de minderjarige5] is, gezien haar specifieke problematiek, geplaatst in een gezinshuis.

3.6

[de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] zijn in april 2018 weer in het gezin van oom en tante geplaatst. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn in april 2018 bij de moeder thuis gaan wonen.

3.7

Bij beschikking van 5 maart 2019 heeft het hof de verlenging van de machtiging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] in een pleeggezin (bij oom en tante) voor de duur van zes maanden, met ingang van 15 september 2018 tot 15 maart 2019, bekrachtigd.

3.8

[de minderjarige4] en [de minderjarige6] verblijven nog steeds bij de pleegouders. [de minderjarige5] verblijft sinds 23 augustus 2019 in een crisispleeggezin.

4 De omvang van het geschil
4.1

Bij de bestreden beschikking van 12 maart 2019 heeft de kinderrechter - voor zover hier van belang - de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] in een pleeggezin verlengd tot 15 september 2019.

4.2

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 maart 2019 voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder verzoekt de beschikking betreffende de machtiging uithuisplaatsing te vernietigen en het verzoek tot verlenging daarvan af te wijzen dan wel de machtiging te beperken tot een termijn van drie maanden alsook te bepalen dat [de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT