Uitspraak Nº 200.264.993/01. Gerechtshof Den Haag, 2020-12-22

ECLIECLI:NL:GHDHA:2020:2384
Docket Number200.264.993/01
Date22 Diciembre 2020
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.264.993/01

Zaaknummer rechtbank : C/09/545573/ HA ZA 18-23

arrest van 22 december 2020

inzake

1 Zelfstandigen Bouw,

gevestigd te Woerden,

2. [geÏntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

3. [geïntimeerde 3] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

4. [geintimeerde 4] ,

wonende te [woonplaats 3]

appellanten,

hierna te noemen: Zelfstandigen Bouw c.s.,

advocaat: mr. J.J.M. Sluijs te Den Haag,

tegen

1. Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf,

gevestigd te Zeist,

geïntimeerde,

hierna te noemen: Bpf Schilders,

advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam,

2. de Staat der Nederlanden,

zetelend te Den Haag,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de Staat,

advocaat: mr. E.H. Pijnacker Hordijk te Den Haag.

1 De procedure
1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken, waarvan het hof kennis heeft genomen:

  • -

    het procesdossier van de eerste aanleg, waaronder het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2019 (hierna ook te noemen: het bestreden vonnis of het vonnis);

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep van 29 april 2019;

  • -

    de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis van Zelfstandigen Bouw c.s. met producties;

  • -

    de memorie van antwoord van Bpf Schilders;

  • -

    de memorie van antwoord van de Staat;

  • -

    de brief van mr. Sluijs van 29 september 2020 met aanvullende producties;

  • -

    de brief van mr. Lutjens van 15 oktober 2020 met aanvullende producties;

  • -

    de pleitnotities van mr. Sluijs, mr. Lutjens en mrs. Pijnacker Hordijk en Cnossen, overgelegd bij de pleidooizitting van 29 oktober 2020 die is gehouden in de vorm van een videoconferentie.

1.2

Aan het slot van de pleidooizitting is een datum voor arrest bepaald.

2 Feiten
2.1

Hierna zal het hof de relevante feiten vermelden. Het gaat in deze zaak om de vraag of de verplichte deelneming van zelfstandige schilders zonder personeel (hierna te noemen: zzp-schilders) in het bedrijfstakpensioenfonds van Bpf Schilders verenigbaar is met het mededingingsrecht.

2.2

Zelfstandigen Bouw is een vereniging die belangen behartigt van zelfstandigen zonder personeel (hierna te noemen: zzp’ers) in de bouw. Onder haar leden bevinden zich onder meer zzp’ers die werkzaam zijn in de sector “schilderen en onderhoud”. [geÏntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geintimeerde 4] zijn zzp-schilders.

2.3

Bpf Schilders is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet, waarin personen deelnemen die in de bedrijfstak voor het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf werkzaam zijn. Bpf Schilders voert de geldende pensioenregeling uit.

2.4

De Staat heeft deelneming in Bpf Schilders verplicht gesteld. De verplichtstelling geldt sinds 1951 voor allen die werkzaam zijn in het schildersbedrijf, met inbegrip van werkgevers en zelfstandige werkers. De verplichtstelling is daarna enkele keren gewijzigd. Per 1 januari 2000 is de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds van 1949 (hierna te noemen: Wet Bpf 1949) vervangen door de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (hierna te noemen: Wet Bpf 2000).

2.5

De verplichtstelling is voor het laatst vastgelegd bij Besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf van 15 september 2015 (hierna te noemen: Verplichtstellingsbesluit). Het Verplichtstellingsbesluit is gebaseerd op de Wet Bpf 2000.

2.6

Aan het Verplichtstellingsbesluit lag een gezamenlijke aanvraag ten grondslag van de Koninklijke Vereniging OnderhoudNL, vereniging van (restauratie-)schilders- en (totaal-) onderhoudsbedrijven, industriële onderhouds- en glaszetbedrijven (hierna te noemen: OnderhoudNL), FNV en CNV Vakmensen. OnderhoudNL is een organisatie van werkgevers, FNV en CNV Vakmensen zijn werknemersorganisaties (OnderhoudNL, FNV en CNV Vakmensen hierna ook gezamenlijk te noemen: de sociale partners). Bij brief van 6 februari 2015 hebben de sociale partners verzocht om de verplichtstelling tot deelneming in Bpf Schilders te wijzigen in verband met de Wet verhoging AOW- en Pensioenrichtleeftijd (hierna te noemen: het verplichtstellingsverzoek). Het verplichtstellingsverzoek is met het Verplichtstellingsbesluit gehonoreerd.

2.7

Als gevolg van de verplichte deelneming zijn zzp-schilders ertoe gehouden om, ten behoeve van de vorming van aanvullend pensioen, premies aan Bpf Schilders af te dragen.

3 Procedure in eerste aanleg
3.1

In de procedure bij de rechtbank heeft Zelfstandigen Bouw c.s. gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

( i) een verklaring voor recht dat het door de Staat verplicht stellen van deelneming voor zelfstandigen in een bedrijfstakpensioenfonds binnen de werkingssfeer van het kartelverbod (artikel 6 Mededingingswet (Mw) en/of artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)) valt, en dat deze verplichtstelling een merkbare mededingingsbeperking vormt in de zin van het kartelverbod;

( ii) onverbindendverklaring, althans buiten toepassingverklaring van het Verplichtstellingsbesluit voor zover het zzp-schilders betreft;

( iii) Bpf Schilders op te dragen per direct de bij Bpf Schilders aangesloten zzp-schilders van premie-afdracht te ontheffen en in ontheffing te houden;

( iv) de Staat en Bpf Schilders te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.

3.2

Bpf Schilders en de Staat hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Zelfstandigen Bouw c.s. in de proceskosten.

3.3

In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Zelfstandigen Bouw c.s. afgewezen en Zelfstandigen Bouw c.s. in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de proceskostenveroordeling. De overwegingen van de rechtbank kunnen als volgt worden samengevat. De overeenkomst van de sociale partners om te komen tot een wijziging van de aansluitplicht en indiening van een verplichtstellingsverzoek (hierna ook te noemen: de overeenkomst, of: de overeenkomst die ten grondslag ligt aan het Verplichtstellingsbesluit) valt binnen de werkingssfeer van artikel 6 Mw en artikel 101 VWEU, nu de sociale partners aan beide zijden ook zzp-schilders hebben vertegenwoordigd. In zoverre valt de overeenkomst aan te merken als een overeenkomst tussen ondernemingen in de zin van deze bepalingen. De wettelijke vrijstelling van artikel 16 sub b Mw is om die reden niet van toepassing, want deze vrijstelling geldt voor afspraken die zijn overeengekomen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties die uitsluitend optreden voor werkgevers, respectievelijk werknemers. De overeenkomst heeft niet de strekking de mededinging te beperken en zij heeft ook geen merkbare gevolgen voor de mededinging. De overeenkomst is daarom niet in strijd met artikel 6 Mw en/of artikel 101 VWEU. Bij die stand van zaken heeft de Staat ook niet in strijd gehandeld met artikel 101 VWEU, in samenhang met de verplichting tot loyale samenwerking op grond van artikel 4, derde lid van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), door op verzoek van de sociale partners deelneming aan het Bpf voor zzp-schilders verplicht te stellen.

4 Vorderingen in hoger beroep
4.1

In hoger beroep heeft Zelfstandigen Bouw c.s. haar eis gewijzigd, in die zin dat zij thans in de gevorderde verklaring(en) voor recht onderscheid maakt tussen, enerzijds, de overeenkomst en het verplichtstellingsverzoek, en, anderzijds, de verplichtstelling van de deelneming door de Staat. Als eerste vordert Zelfstandigen Bouw c.s. een verklaring voor recht dat de overeenkomst en het daaropvolgende verzoek tot verplichtstelling voor zzp-schilders om deel te nemen in het bedrijfstakpensioenfonds van Bpf Schilders, binnen de werkingssfeer van het kartelverbod vallen en de mededinging merkbaar beperken, en daarom onrechtmatig zijn. Als tweede vordert Zelfstandigen Bouw c.s. een verklaring voor recht dat de Staat in strijd handelt met artikel 101, eerste lid VWEU in samenhang met artikel 4, derde lid VEU en/of onrechtmatig handelt jegens zzp-schilders, door op verzoek van de sociale partners deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds van Bpf Schilders verplicht te stellen, dan wel dat de verplichtstelling een merkbare mededingingsbeperking vormt in de zin van het kartelverbod. Daarnaast handhaaft Zelfstandigen Bouw c.s. haar vorderingen om het Verplichtstellingsbesluit onverbindend, althans buiten toepassing te verklaren voor zover het zzp-schilders betreft, Bpf Schilders op te dragen de bij haar aangesloten zzp-schilders per direct van premieafdracht te ontheffen en in ontheffing te houden en Bpf Schilders en de Staat te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente. Zelfstandigen Bouw c.s. voert vier grieven tegen het vonnis aan, die het hof hierna zal bespreken.

4.2

Bpf Schilders en de Staat voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Zelfstandigen Bouw c.s. en veroordeling van Zelfstandigen Bouw c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en, in het geval van Bpf Schilders, inclusief nakosten.

5 Beoordeling

Opmerkingen vooraf

5.1

In eerste aanleg heeft Zelfstandigen Bouw c.s. ook betoogd dat de Wet Bpf 2000 geen grondslag biedt om zzp’ers verplicht te laten deelnemen in een bedrijfstakpensioenfonds. Daarin heeft de rechtbank Zelfstandigen Bouw c.s. evenmin gevolgd (vgl. overwegingen 5.2 tot en met 5.9 van het vonnis). Tegen dit onderdeel van het vonnis heeft Zelfstandigen Bouw c.s. geen grief...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT