Uitspraak Nº 200.267.314/01. Gerechtshof Den Haag, 2020-01-15

CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
ECLIECLI:NL:GHDHA:2020:55
Date15 Enero 2020
Docket Number200.267.314/01

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.267.314/01

rekestnummer rechtbank : JE RK 19-2121 en JE RK 19-2122

zaaknummer rechtbank : C/10/577633 en C/10/577634

beschikking van de meervoudige kamer van 15 januari 2020

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M.A. van de Weerd te Den Haag,

tegen

Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2019 en van 22 juli 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna respectievelijk: de bestreden tussenbeschikking en de bestreden eindbeschikking, alsmede gezamenlijk: de bestreden beschikkingen).

2 Het geding in hoger beroep
2.1

De moeder is op 8 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikking van 9 juli 2019 en de eindbeschikking van 22 juli 2019.

2.2

De gecertificeerde instelling heeft op 22 november 2019 een verweerschrift ingediend.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 29 november 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.A. van de Weerd;

- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .

Ter zitting was voorts als informant aanwezig [de vader] (hierna: de vader).

3 De feiten
3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), wordt uitgeoefend door de moeder.

3.3

De vader heeft de minderjarige erkend.

3.4

De minderjarige woont bij haar moeder.

3.5

Bij beschikking van 30 oktober 2018 is de minderjarige onder toezicht gesteld tot 30 oktober 2019, welke ondertoezichtstelling nadien met een jaar is verlengd.

4 De omvang van het geschil
4.1

Bij tussenbeschikking van 9 juli 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam machtiging verleend aan de gecertificeerde instelling tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een crisispleeggezin met ingang van 9 juli 2019 voor de duur van vier weken. Voor het overige is de beslissing aangehouden. Deze tussenbeschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.2

Bij eindbeschikking van 22 juli 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam vervangende toestemming verleend voor een medische behandeling, bestaande uit het afnemen van wangslijm bij de minderjarige voor een DNA-test in verband met de vaststelling van het vaderschap van [de vader] en heeft hij een machtiging verleend aan de gecertificeerde instelling tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening van pleegzorg tot het moment waarop de DNA-test wordt afgenomen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.3

De moeder kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank en zij verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen.

4.4

Het verweer van de gecertificeerde instelling strekt tot afwijzing van het verzoek van de moeder.

5 De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid

5.1

Het hof stelt het volgende voorop. De periode waarvoor de machtiging bij de bestreden beschikking is verleend, is verstreken op het moment dat wangslijm bij de minderjarige is afgenomen. Inmiddels is uitvoering gegeven aan de bestreden beschikkingen en is de periode waarvoor de machtiging is verleend, verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken. Het hof is dan ook van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep.

Wettelijk kader

5.2

Het hof overweegt het volgende. Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT