Uitspraak Nº 200.267.510/01. Gerechtshof Den Haag, 2020-07-29
ECLI | ECLI:NL:GHDHA:2020:1388 |
Docket Number | 200.267.510/01 |
Date | 29 Julio 2020 |
Court | Gerechtshof Den Haag (Nederland) |
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.267.510/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-905
zaaknummer rechtbank : C/09/567830
beschikking van de meervoudige kamer van 29 juli 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.D. Bauman te Den Haag.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).
De man is op 11 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het beroep is ingeschreven onder zaaknummer 200.267.510/01 (hierna: de hoofdzaak). De man heeft tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingediend. Dat verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.267.510/02.
De vrouw heeft op 31 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- een journaalbericht van 7 november 2019 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 3 maart 2020 met bijlagen, ingekomen op 4 maart 2020;
- een journaalbericht van 5 maart 2020 met bijlagen, ingekomen op 5 maart 2020;
- een journaalbericht van 29 mei 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
De mondelinge behandeling van het verzoek tot schorsing heeft op 4 december 2019 plaatsgevonden.
Bij beschikking van 18 december 2019 heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing.
De mondelinge behandeling van de hoofzaak heeft op 11 juni 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is ten behoeve van de man als tolk verschenen [naam 1] en voor de vrouw [naam 2] . De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd op 30 april 2017 te [plaats] , India;
- partijen hebben de Indiase nationaliteit.
Bij de bestreden beschikking is de door de man te betalen uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 februari 2019 bepaald op € 917,- per maand.
De man is het niet eens met deze beslissing. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair: te bepalen dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van het inleidend verzoek
kennis te nemen;
- subsidiair: indien het hof zich bevoegd acht om van het inleidend verzoek kennis te nemen,
te bepalen dat het IJI een advies uitbrengt over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en
de aspecten die naar Indiaas recht van toepassing zijn op het inleidend verzoek en te bepalen
dat partijen de kosten van het deskundigenonderzoek gelijkelijk dienen te dragen, en dat de
onderhavige procedure zal worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van het IJI-
rapport;
- meer subsidiair: indien het hof zich bevoegd acht om van het inleidend verzoek kennis te
nemen en geen advies van het IJI wenst, te bepalen dat de behandeling van het verzoek wordt
aangehouden totdat door de Indiase rechter in de echtscheidingsprocedure een uitspraak is
gedaan;
- meer subsidiair: indien het hof zich bevoegd acht om van het inleidend verzoek kennis te
nemen, geen advies van het IJI wenst en de procedure niet wenst aan te houden, te bepalen dat
de vrouw de ten onrechte genoten alimentatiebedragen over de periode van 1 februari 2019 tot
1 september 2019 van in totaal € 6.235,- binnen een maand na het onherroepelijk worden van
de te wijzen beschikking aan de man voldoet, en de vrouw te veroordelen in de kosten van
beide instanties, bestaande uit advocaatkosten en griffiekosten van € 4.178,-, kosten van de
tolk van € 250,- en vertaalkosten van € 78,52;
- meer subsidiair: indien het hof zich bevoegd acht om van het inleidend verzoek kennis te
nemen, geen advies van het IJI wenst en de procedure niet wenst aan te houden, te bepalen dat
de vrouw alle informatie dient te verstrekken benodigd voor de beoordeling van het inleidend
verzoek naar Indiaas recht en voorafgaand aan de mondelinge behandeling een onderbouwd
vermogensoverzicht en overzicht van haar bankrekeningen in India over de periode van 22
augustus 2018 en per datum 8 oktober 2018 tot en met de datum van indiening van het
inleidend verzoek en over de periode van 1 februari 2019 tot en met de datum van mondelinge
behandeling bij het hof, alsmede te bepalen dat de vrouw dient mede te delen waar zij thans
verblijft, welke inkomsten zij uit arbeid geniet vanaf welke datum door overlegging van...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT