Uitspraak Nº 200.268.608_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-08-13

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:2576
Docket Number200.268.608_01
Date13 Agosto 2020
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 13 augustus 2020

Zaaknummer : 200.268.608/01

Zaaknummer eerste aanleg : 02/355741 HA RK 19-47

in de zaak in hoger beroep van:

[de vennootschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante in principaal hoger beroep,

verweerster in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. J.J. Trap te Amsterdam,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in principaal hoger beroep,

appellant in incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [verweerder] ,

advocaat: mr. J.C. Broekman te Breda.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 augustus 2019.

2 Het geding in hoger beroep
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2019;

  • -

    een V6-formulier van [appellante] met een afschrift van de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 15 november 2019;

  • -

    het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep houdende wijziging van eis, met producties, ingekomen ter griffie op 16 december 2019;

  • -

    het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 10 januari 2020;

  • -

    een brief van [appellante] met productie 4, ingekomen ter griffie op 1 juli 2020;

- de op 23 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:

- mrs. Trap en Görgün namens [appellante] ;

- [verweerder] , bijgestaan door mr. Broekman.

Beide partijen hebben hun (deels voorgedragen) pleitaantekeningen overgelegd.

Namens [appellante] is de heer [directeur HR] (directeur HR) aanwezig.

2.2.

Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3 De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de rechtbank vastgestelde feiten.

  1. [verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1957, was laatstelijk tot 19 januari 2019 als statutair bestuurder in dienst van [appellante] . Zijn salaris bedroeg € 16.455,91 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag en overige emolumenten.

  2. De arbeidsovereenkomst is laatstelijk op schrift gesteld en ondertekend in juni 2014. In artikel 2 van die arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [appellante] bij opzegging van het contract een termijn van zes maanden in acht moet nemen.

  3. Op 3 januari 2019 heeft mw. [president] , president van het bedrijfsonderdeel [bedrijfsonderdeel] in Amerika, [verweerder] in een gesprek medegedeeld dat zijn functie als gevolg van een reorganisatie komt te vervallen. Bij brief van dezelfde datum is hem dit bevestigd en [verweerder] is uitgenodigd voor een vergadering van de AVA (Algemene Vergadering van Aandeelhouders) van [appellante] , gehouden op 18 januari 2019.

  4. De AVA heeft op 18 januari 2019 besloten om [verweerder] met onmiddellijke ingang te ontslaan.

  5. In de ontslagbrief van 18 januari 2019 is [verweerder] medegedeeld hoe het dienstverband financieel wordt afgewikkeld.

  6. Op 18 februari 2019 heeft [verweerder] een bedrag van € 67.500,-- bruto ten titel van transitievergoeding ontvangen.

  7. [appellante] heeft voorts een bedrag van € 131.500,-- bruto ten titel van de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 10 BW aan [verweerder] betaald.

3.2.1.

In de onderhavige procedure heeft [verweerder] , na vermindering van eis, de rechtbank verzocht om [appellante] te veroordelen tot betaling aan hem van de volgende bedragen:

  1. primair € 165.527,-- bruto uit hoofde van schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente, subsidiair € 154.431,-- bruto uit hoofde van transitievergoeding te vermeerderen met wettelijke rente,

  2. voorwaardelijk: € 165.527,-- bruto ten titel van billijke vergoeding te vermeerderen met wettelijke rente en onvoorwaardelijk € 116.514,-- bruto,

  3. € 7.105,-- ten titel van resterende gefixeerde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en

  4. de proceskosten.

3.2.2.

Aan zijn verzoek onder 1 heeft [verweerder] , kort samengevat, primair misbruik van de bevoegdheid om de arbeidsovereenkomst onregelmatig te beëindigen ten grondslag gelegd. Subsidiair voert hij als grondslag het handelen in strijd met goed werkgeverschap aan dan wel het handelen in strijd met artikel 6:2 BW of artikel 6:248 BW, meer subsidiair een wanprestatie of een onrechtmatige daad. Uiterst subsidiair heeft [verweerder] gesteld dat zijn arbeidsovereenkomst eerder is aangevangen dan 1 februari 2009.

Aan zijn verzoek onder 2 heeft [verweerder] artikel 7:682 lid 3 sub a en b BW ten grondslag gelegd en aan het verzoek onder 3 artikel 7:672 lid 10 BW.

3.2.3.

[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.2.4.

In de bestreden beschikking van 1 augustus 2019 heeft de rechtbank het verzoek onder 1 toegewezen tot een bedrag van € 161.539,44 te vermeerderen met rente en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. De overige verzoeken onder 2 en 3 heeft de rechtbank afgewezen.

3.3.

[appellante] heeft in principaal hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen beschikking en tot het alsnog afwijzen van de verzoeken van [verweerder] . Voorts heeft zij verzocht voor recht te verklaren dat [verweerder] geen aanspraak heeft op de hogere transitievergoeding en dat [appellante] de gefixeerde schadevergoeding correct heeft berekend. Naast een veroordeling van [verweerder] in de proceskosten in beide instanties heeft zij verzocht om [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van € 163.433,66 bruto en van € 1.767,-- netto proceskosten.

3.4.

[verweerder] heeft in incidenteel hoger beroep vier grieven aangevoerd. Hij heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover daartegen principaal appel is ingesteld en deze beschikking te vernietigen voor zover daartegen incidenteel appel is ingesteld. In zoverre heeft hij, met een vermindering van eis, verzocht om betaling aan [verweerder] van de volgende bedragen, vermeerderd met wettelijke rente:

a. een bedrag van € 165.091,70 bruto ten titel van primair schadevergoeding, subsidiair transitievergoeding,

b. voorwaardelijk € 165.091,70 en onvoorwaardelijk € 116.295,85 bruto ten titel van billijke vergoeding,

c. een bedrag van € 4.751,59 bruto op grond van artikel 7:672 lid 10 BW en

d. een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT