Uitspraak Nº 200.270.627/01. Gerechtshof Amsterdam, 2020-12-22

ECLIECLI:NL:GHAMS:2020:3613
Date22 Diciembre 2020
Docket Number200.270.627/01
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.270.627/01

Zaaknummers eerste aanleg: C/15/266985 / FA RK 17-6867 en C/15/272190 / FA RK 18-

1756

beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2020 inzake:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

verzoekster in hoger beroep,

advocaat: mr. G. Martin te Purmerend,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

verweerder in hoger beroep,

advocaat: mr. J.C.I. Veerman te Volendam.

1 Het geding in hoger beroep
1.1.

Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

1.2.

De vrouw is op 11 december 2019 in hoger beroep gekomen van gedeelten van de beschikking van 21 december 2018 met zaaknummers C/15/266985 / FA RK 17-6867 en C/15/272190 / FA RK 18-1756 alsmede van de beschikking van 11 september 2019, met zaaknummer C/15/272190 / FA RK 18-1756, beide van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank).

1.3.

De man heeft op 28 februari 2020 een verweerschrift ingediend.

1.4.

De man heeft op 20 mei 2020 nadere stukken ingediend.

1.5.

De zaak is op 25 juni 2020 mondeling behandeld.

1.6.

Ter zitting zijn verschenen:

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

De vrouw heeft ter mondelinge behandeling een pleitnotitie overgelegd.

2 De feiten
2.1.

Partijen zijn [in] 1994 onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd. Hun huwelijk is op 3 juni 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 december 2018 in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

In de door partijen op 27 juli 1994 overeengekomen huwelijkse voorwaarden (hierna ook: HVW) is, voor zover thans van belang, het navolgende bepaald.

“Artikel 1 – De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. (…)

Artikel 7 lid 4 – De contante waarde en de uitkering op de einddatum van (het spaardeel van) een levensverzekering komt, ongeachte wie van de echtgenoten verzekeringnemer is, toe aan de echtgenoten gezamenlijk, ieder voor de helft, tenzij de echtgenoten anders overeenkomen, hetgeen geacht wordt te zijn geschied wanneer de polis is verbonden aan de financiering van een goed dat eigendom is van één van de echtgenoten en deze de verzekeringnemer is in welk geval bedoelde contante waarde en uitkering geheel toekomt aan de verzekeringnemer.”

2.3.

In artikel 8 HVW is een periodiek verrekenbeding overeengekomen, kort gezegd inhoudende dat partijen jaarlijks zullen overgaan tot verrekening van de onverteerde inkomsten over dat jaar. Geen verrekening zal meer plaatsvinden over de tijd dat de echtgenoten, anders dan in onderling overleg, niet samenwonen of dat tussen hen de scheiding van tafel en bed bestaat.

2.4.

Partijen hebben hun samenwoning beëindigd op 10 februari 2010.

3 Het geschil in hoger beroep
3.1.

Bij de bestreden beschikking van 21 december 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:

2.3.3. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank aan de orde gesteld of de verzoeken van partijen voor zover deze betrekking hebben op de afwikkeling van de tussen hen tot 2010 dan wel tot 2016 bestaand hebbende vennootschap onder firma [de v.o.f.] ( hierna de V.o.f), wel inhoudelijk door de familierechter in het kader van de echtscheidingsprocedure kan worden behandeld en beslist. Ter zitting is dit punt in het midden gebleven en is getracht alle geschilpunten te inventariseren en waar mogelijk procesafspraken te maken.

2.3.4.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de geschil- en beslispunten betrekking hebben op:

1.de V.o.f;

2.de woning aan de [a-straat] 42 te [plaats] , op naam van de man;

3.de Spaaroptimaalverzekering bij de Rabobank, gekoppeld aan de SpaarOptimaal hypotheek;

4.de Spaarzekerverzekering bij de Rabobank, gekoppeld aan de SpaarZeker hypotheek;

5.RVS BeursSpaarplannen, polisnummers 97408264, 97408287 en 97408302, op naam van de man;

6.de verevening van pensioenrechten;

7.de aan de woning van de man verbonden hypothecaire geldleningen bij de Rabobank, op naam van partijen:

a. nr. [1] € 75.000 aflosvrij;

b. nr. [2] , € 40.000, aflosvrij

c. nr. [3] , € 190.000, SpaarZeker;

d. nr. [4] , € 45.378, SpaarOptimaal.

2.3.5.

Ad 1.

Ter zitting hebben partijen afgesproken dat zij afrekenen per 1 januari 2010 en voor het opmaken van de slotbalans van de V.o.f tot uitgangspunt zullen nemen de balans van Jan Accountants per 31 december 2009.

(…)

2.3.6.

Ad 2.

De woning aan de [a-straat] 42 te [plaats] is eigendom van de man. De man stelt dat ter zake van (de waarde van) deze woning geen verrekening plaatsvindt. De vrouw erkent dat zij geen aanspraak kan maken op een deel van de overwaarde, maar zij koppelt daaraan dat de man alle schulden van de V.o.f. voor zijn rekening neemt.

2.3.7.

Ad 3 en 4.

De Spaaroptimaalverzekering bij de Rabobank is gekoppeld aan de SpaarOptimaal hypotheek, en de Spaarzekerverzekering bij de Rabobankaan de SpaarZeker hypotheek.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de waarde van deze verzekeringen per datum uiteengaan van partijen bij helfte moet worden verdeeld. Partijen hebben immers de premies voor de verzekeringen samen opgebracht en deze premiebetaling kan worden gezien als aflossing op de eraan gekoppelde hypothecaire geldleningen.

De man is het hiermee niet eens en wijst op het bepaalde in artikel 7 lid 4 en 5 van de huwelijkse voorwaarden. Volgens hem is sprake van levensverzekeringen en komt het spaardeel aan hem toe, omdat de uitkering bestemd is voor de financiering van onroerend goed dat op zijn naam staat. (…)

3.2.

Bij de bestreden beschikking van 11 september 2019 heeft de rechtbank gelast dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als volgt zal zijn:

“- de man dient de waarde van de RVS BeursSpaarplannen, polisnummers 97408264, 97408287 en 97408302 met de vrouw te verrekenen. Deze vordering van de vrouw op de man zal eerst opeisbaar zijn als vaststaat welk bedrag ten aanzien van de afwikkeling van de vof moet worden verrekend;

- zolang de vrouw nog niet ontslagen is uit haar aansprakelijkheid voor de aan de woning van de man verbonden hypothecaire leningen, zal de man de uit die leningen voortvloeiende verplichtingen voor zijn rekening nemen, onder vrijwaring van de vrouw.”

Daarnaast heeft de rechtbank de zaak betreffende de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT