Uitspraak Nº 200.272.421/01 en 200.272.421/02. Gerechtshof Amsterdam, 2020-12-22

ECLIECLI:NL:GHAMS:2020:3623
Docket Number200.272.421/01 en 200.272.421/02
Date22 Diciembre 2020
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummers: 200.272.421/01 en 200.272.421/02

zaaknummers rechtbank: C/15/280206 / FA RK 18-5762 en C/15/283429 / FA RK 19-90

beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2020 inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in principaal hoger beroep,

verweerder in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. F.R. Menso te Alkmaar,

en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in principaal hoger beroep,

verzoekster in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J.E. Smal te Limmen.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna te noemen: de rechtbank) van 16 oktober 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2. Het geding in hoger beroep en het verzoek tot wijziging voorlopige voorzieningen

2.1

De man is op 15 januari 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 16 oktober 2019. Deze zaak is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.272.421/01 (hierna ook te noemen: de hoofdzaak). Daarnaast heeft hij op 27 januari 2020 een verzoek ingediend tot wijziging van de beschikkingen voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 20 december 2018 (zaaknummer C/15/280633 / FA RK 18-5981) en 3 oktober 2019 (zaaknummer C/15/291735 / FA RK 19-4317). Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.272.421/02.

2.2

De vrouw heeft op 6 maart 2020 in de hoofdzaak een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend. Op dezelfde dag heeft zij tevens een verweerschrift tegen het verzoek van de man tot wijziging van de beschikkingen voorlopige voorzieningen ingediend.

2.3

De man heeft op 7 april 2020 in de hoofdzaak een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Bij het hof zijn in de zaak met zaaknummer 200.272.421/01 voorts de volgende stukken ingekomen:

- een brief van de zijde van de vrouw van 30 maart 2020 met bijlagen, ingekomen per fax op dezelfde dag;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 23 april 2020 met bijlage, ingekomen per fax op dezelfde dag;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 14 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 15 juli 2020;

- een brief van de zijde van de vrouw van 16 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 17 juli 2020;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 juli 2020 met bijlagen, ingekomen per fax op dezelfde dag;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 juli 2020 met bijlagen, ingekomen per post op 20 juli 2020.

2.5

In de zaak met zaaknummer 200.272.421/02 zijn voorts ingekomen:

- een brief van de zijde van de vrouw van 14 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 17 juli 2020;

- een brief van de zijde van de vrouw van 16 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 17 juli 2020;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 juli 2020 met bijlagen, ingekomen per fax op dezelfde dag;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 juli 2020 met bijlagen, ingekomen per post op 20 juli 2020.

2.6

Bij bericht van 9 maart 2020 heeft de hierna te noemen [kind 1] haar mening ten aanzien van de door de man voor haar te betalen onderhoudsbijdrage schriftelijk kenbaar gemaakt. Daarnaast heeft het hof op 3 juli 2020 een e-mail van de hierna te noemen minderjarige [kind 2] ontvangen. [kind 1] en [kind 2] hebben op 21 juli 2020 allebei afzonderlijk van elkaar telefonisch contact gehad met de voorzitter. Van de inhoud van dit alles heeft de voorzitter ter zitting kort en zakelijk mededeling gedaan.

2.7

De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 27 juli 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Zij hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3 De feiten
3.1

Partijen zijn [in] 2008 in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij zijn de ouders van [kind 1] , geboren op [datum] 2002 (hierna te noemen: [kind 1] ) en [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ), geboren [in] 2005 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).

3.2

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 20 december 2018 is, voor zover thans van belang, een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna te noemen: kinderalimentatie) bepaald van € 287,- per kind per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna te noemen: partneralimentatie) van € 115,- per maand.

3.3

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 3 oktober 2019 heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, met wijziging in zoverre van voornoemde beschikking voorlopige voorzieningen van 20 december 2018, vastgesteld op € 853,- per maand met ingang van 1 augustus 2019.

4 De omvang van het geschil in de zaak met zaaknummer 200.272.421/01
4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de man bepaald en van [kind 2] bij de vrouw en is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij [kind 1] afwisselend een week bij de man en de vrouw verblijft en [kind 2] om de week van woensdag na school tot zondagavond bij de man verblijft en de andere dagen bij de vrouw.

Tevens is een door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] vastgesteld op € 139,- per maand en ten behoeve van [kind 2] op € 308,- per maand en is de door de man te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 901,- per maand, alle met ingang van ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Het verzoek van de man te bepalen dat hij een vordering heeft op de vrouw ter hoogte van de achterstand van haar aandeel van de kosten van de huishouding over de periode, naar de rechtbank begrijpt, januari 2019 tot augustus 2019, is afgewezen.

Voorts is de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld en is de wijze van verdeling van onder meer de echtelijke woning aan [adres] te [plaats] , met bijbehorende aparte garage, alsmede de bijbehorende hypothecaire lening bij Hypotrust en de aan de hypotheek gekoppelde verzekering bij Reaal, gelast, overeenkomstig hetgeen partijen ter zitting in eerste aanleg zijn overeengekomen:

de man krijgt de gelegenheid binnen drie maanden na de datum van de beschikking een passende financiering rond te krijgen om de woning en de garage te kunnen overnemen tegen de door de rechtbank vastgestelde waarde van € 326.250,- voor de woning en € 22.500,- voor de garage, in die zin dat de financiering de man in staat moet stellen de helft van de overwaarde per datum overdracht aan de vrouw te voldoen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. De waarde van de aan de hypotheek gekoppelde verzekering wordt aangewend om de hypothecaire geldleningen (gedeeltelijk) af te lossen indien en voorzover de man daartoe wenst over te gaan. Anders zal de verzekering aan de man worden toebedeeld onder uitkering van de helft van de waarde op de peildatum aan de vrouw.

Indien de man niet binnen drie maanden aan het hiervoor genoemde heeft voldaan, zal de echtelijke woning en garage door partijen te koop worden gezet, waarbij partijen hun medewerking zullen verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan een in onderling overleg aan te wijzen makelaar tot verkoop van de woning en de garage. Na de verkoop van de woning en de garage wordt na uitbetaling van de aan de hypotheek gekoppelde verzekering en na aflossing van de hypothecaire geldlening de eventuele overwaarde tussen partijen bij helfte gedeeld. In geval dat na verkoop, uitbetaling van de aan de hypotheek gekoppelde verzekering en aflossing van de hypothecaire geldleningen een restschuld overblijft, zijn partijen ieder draagplichtig voor de helft van deze schuld.

in principaal hoger beroep

4.2

De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en na wijziging van zijn verzoek, dat het hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding gegrond wordt verklaard, de door hem te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] wordt vastgesteld op € 139,- per maand en ten behoeve van [kind 2] op € 284,- per maand en dat de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil zal worden gesteld. Daarnaast verzoekt hij de vrouw in het kader van de door haar te leveren bijdrage in de kosten van de huishouding te veroordelen tot betaling aan hem van € 8.220,-.

4.3

De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen.

in incidenteel hoger beroep

4.4

De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] vast te stellen op € 139,- per maand en ten behoeve van [kind 2] op € 424,- per maand en de door de man aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 901,- per maand.

Voorts verzoekt zij op grond van artikel 3:185 lid 2 sub c BW te bepalen dat de woning met bijbehorende garage staande en gelegen aan [adres] te [plaats] binnen een termijn van een maand, althans een zodanige termijn als het hof juist zal achten, na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers, onderhands dient te worden verkocht tegen - naar het hof begrijpt - een door een NVM-makelaar te bepalen koopprijs, althans een zodanig bedrag als het hof redelijk acht, en te bepalen dat de opbrengst verminderd met de hypotheekschuld en vermeerderd met de contante waarde van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT