Uitspraak Nº 200.281.092_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2020-12-15

ECLIECLI:NL:GHSHE:2020:3877
Date15 Diciembre 2020
Docket Number200.281.092_01
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.281.092/01

arrest van 15 december 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw te Roermond,

op het bij exploot van dagvaarding van 17 juli 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 8 juli 2020 (hierna: het bestreden vonnis), door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde in de zaak met zaak-/rolnummer C/03/278113/ KG ZA 20-186.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende memorie van grieven en wijziging van eis;

  • -

    de memorie van antwoord met een productie;

  • -

    het pleidooi, waarbij mr. Aben namens [appellant] pleitaantekeningen heeft overgelegd;

  • -

    een H12-formulier van [appellant] , ingekomen ter griffie van het hof op 11 november 2020, met een brief en een productie die [appellant] tijdens het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;

  • -

    een H12-formulier van [geïntimeerde] , ingekomen ter griffie van het hof op 16 november 2020, met een brief en een productie die [geïntimeerde] tijdens het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

De feiten

3.1.

Tegen de feitenvaststelling in het bestreden vonnis is geen grief gericht. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

a. [appellant] en [geïntimeerde] hebben medio 2008 een affectieve relatie gehad. Partijen zijn op 21 augustus 2008 een samenlevingsovereenkomst aangegaan. Die samenlevingsovereenkomst is vastgelegd in een notariële akte van die datum (productie 1 bij dagvaarding). In artikel 5 van deze samenlevingsovereenkomst staat (voor zover van belang):

“Indien de samenwoning anders dan door het overlijden van één van de samenwoners eindigt, worden de gemeenschappelijke goederen verdeeld met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid. De samenwoning wordt niet als geëindigd beschouwd indien één van de samenwoners om medische redenen elders gedwongen woont of verblijft. De samenwoning wordt in ieder geval als geëindigd beschouwd zodra één van hen zulks kenbaar maakt in een aangetekend schrijven met bericht van ontvangst.”

Verder zijn in de samenlevingsovereenkomst slotbepalingen opgenomen. Die luiden (voor zover van belang):

“De verschenen personen verklaarden voorts dat:

(…);

e. de verschenen persoon onder 2. aan eigen middelen heeft voldaan aan de privé ondernemingsschuld van de verschenen persoon onder 1 genoemd een bedrag groot vierendertigduizend euro (€.34.000,00). De verschenen persoon onder 1. genoemd blijft mitsdien renteloos schuldig aan de verschenen persoon onder 2. genoemd evengemeld bedrag. Voormelde schuldigerkenning geschiedt onder de navolgende bepalingen:

1. over het schuldig erkende bedrag of het resterende gedeelte daarvan is geen rente verschuldigd;

2. het schuldig erkende bedrag of het resterende gedeelte daarvan is te allen tijde geheel of gedeeltelijk aflosbaar;

3. de vordering is eerst opeisbaar bij ontbinding van deze overeenkomst.”

Op enig moment hebben [geïntimeerde] en [appellant] hun affectieve relatie beëindigd. [geïntimeerde] heeft een nieuwe woning gekocht, welke op 4 mei 2009 aan haar is geleverd. Vanaf die datum is [geïntimeerde] deze woning gaan bewonen.

Op 25 januari 2010 heeft [geïntimeerde] executoriaal beslag laten leggen op de woning van [appellant] te ( [postcode] ) [plaats] aan de [adres] .

In de brief van 18 mei 2011 van deurwaarder [deurwaarder] staat (productie 24 bij dagvaarding):

“In opgemelde zaak delen wij u namens cliënte mede dat akkoord wordt gegaan met een betalingsregeling waarbij u een bedrag gaat aflossen van € 200,00 per maand.

Wij wijzen u er nadrukkelijk op dat uw betalingen stipt op de 01e van de maand door ons dienen te zijn ontvangen met ingang van 01/06/2011 en zo vervolgens iedere maand totdat het totale verschuldigde bedrag van € 32058,33 (+ de rente vanaf heden) is voldaan.”

In de maanden september en oktober 2019 heeft [appellant] de betalingen van € 200,00 per maand niet voldaan aan [geïntimeerde] .

Bij brief van 1 oktober 2019 heeft de deurwaarder het volgende aan [appellant] bericht (productie 3 bij dagvaarding):

“Wij hebben met u een betalingsregeling getroffen van € 200,00 per maand. Helaas hebben wij gecon[s]tateerd dat u de betalingsregeling niet meer bent nagekomen. De betalingsregeling is daarom komen te vervallen en bent u het totale nog openstaande bedrag verschuldigd.”

Bij e-mail van 11 mei 2020 (productie 17 bij dagvaarding) heeft de deurwaarder aan [appellant] onder andere het volgende bericht:

“(…), inmiddels is gebleken dat uw cliënt de betalingsregeling niet correct is nagekomen waardoor de regeling is komen te vervallen. (…).

Wij hebben de hypotheekhouder [SNS, toevoeging hof] gevraagd de executie van de woning verder ter hand te nemen.”

De procedure bij de voorzieningenrechter

3.2.1.

In de procedure bij de voorzieningenrechter vorderde [appellant] om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. - primair: het executoriale beslag op te heffen;

- subsidiair: [geïntimeerde] te veroordelen het executoriale beslag met onmiddellijke ingang op te heffen onder verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;

- meer subsidiair: te bepalen dat de tenuitvoerlegging van de samenlevingsovereenkomst met onmiddellijke ingang wordt geschorst;

- meest subsidiair: de primair, subsidiair of meer subsidiair gevorderde voorziening te treffen onder de voorwaarde dat [appellant] ten gunste van [geïntimeerde] een tweede hypotheek vestigt, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen zekerheid stelt;

II. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, alsmede [geïntimeerde] te veroordelen in de nakosten en eventuele verdere executiekosten.

3.2.2.

[appellant] legde aan zijn vordering ten grondslag, kort samengevat, dat het executoriale beslag dat namens [geïntimeerde] op 25 januari 2010 is gelegd op zijn woning, onrechtmatig is. Hij betoogt daartoe dat de vordering die [geïntimeerde] heeft met betrekking tot het aan hem geleende bedrag van € 34.000,00 niet opeisbaar is. De samenlevingsovereenkomst tussen hem en [geïntimeerde] is nooit ontbonden, terwijl dat op grond van de slotbepalingen in de samenwerkingsovereenkomst voorwaarde is voor de opeisbaarheid. [appellant] voert verder aan dat, gelet op diverse door hem nader omschreven omstandigheden, een executoriale verkoop van zijn woning misbruik van executiebevoegdheid oplevert, althans misbruik van recht.

3.2.3.

[geïntimeerde] bestreed de vordering van [appellant] en voerde gemotiveerd verweer. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.2.4.

In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

De vordering van [appellant] in dit hoger beroep en het standpunt van [geïntimeerde] daarover

3.3.1.

[appellant] is met vijf grieven in hoger beroep gekomen. Hij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis, en vordert na eiswijziging, waartegen door [geïntimeerde] geen bezwaar is gemaakt, dat het hof - verkort weergegeven - alsnog recht doende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:

- primair:

I. [geïntimeerde] veroordeelt tot opheffing van het op 25 januari 2010 gelegde executoriale beslag op de hiervoor in rov. 3.1. onder c. omschreven woning van [appellant] , onder verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;

II. [geïntimeerde] verbiedt executoriaal beslag te leggen ten laste van [appellant] , althans executiemaatregelen te treffen ten laste van [appellant] , uit hoofde van de notariële akte van 21 augustus 2008, een en ander op de wijze als omschreven in het petitum van de hoger beroep-dagvaarding onder II., onder verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;

-...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT