Uitspraak Nº 200.282.173/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2022-10-25
ECLI | ECLI:NL:GHARL:2022:9158 |
Docket Number | 200.282.173/01 |
Date | 25 Octubre 2022 |
Court | Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland) |
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.282.173/01
(zaaknummer rechtbank 180655)
arrest van 25 oktober 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, die kantoor houdt te Groningen,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M. Arnold, die kantoor houdt te Leek.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 september 2021 hier over.
Het verdere verloop blijkt uit:
- een akte indienen producties van de vrouw (journaalbericht van 24 februari 2022 van mr. Arnold, met producties);
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 10 maart 2022 is gehouden.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd (opnieuw) arrest te wijzen.
De zaak gaat over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad. Daaraan is het volgende vooraf gegaan.
Partijen hebben in de periode dat zij een affectieve relatie hadden met elkaar samengewoond. Zij zijn in 2011 uiteen gegaan.
Partijen hebben op 28 juli 1994 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin zijn partijen – voor zover van belang - met betrekking tot de gemeenschappelijke inboedel in artikel 5 overeengekomen dat de inboedel (in de zin van artikel 3:5 van het Burgerlijk Wetboek) aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, alsmede vervoermiddelen, partijen ieder voor de onverdeelde helft zullen toebehoren.
Partijen hebben tijdens de samenleving ieder voor de onverdeelde helft de eigendom van twee onroerende zaken verkregen. Het gaat daarbij om een woning gelegen aan de [adres1] in [woonplaats2] , die is gefinancierd met op naam van beide partijen gestelde hypothecaire leningen, en om een appartement gelegen aan [adres2] in [woonplaats2] , dat is gefinancierd met op naam van de vrouw gestelde leningen.
Op 10 januari 2000 is in een notariële akte vastgelegd dat de man een bedrag van ƒ 150.558,- leent van de vrouw. Eveneens op 10 januari 2000 zijn partijen schriftelijk overeengekomen dat het appartement aan [adres2] te [woonplaats2] aan de vrouw zal worden toegedeeld wanneer de samenwoning tussen partijen eindigt, tegen een in onderling overleg vast te stellen waarde, waarbij de eventueel dan bestaande meerwaarde zal worden verrekend tussen partijen ieder voor de helft.
In de beschikking van 7 maart 2013 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland is, voor zover hier van belang, bepaald dat de man, zolang hij de woning aan de [adres1] te [woonplaats2] gebruikt of bewoont, gehouden is om tijdig iedere maand met opgave aan de vrouw, te voldoen:
aan ING Bank NV de aan de woning verbonden hypotheeklasten, inclusief aflossing achterstand en de premie levensverzekering;
aan de desbetreffende instanties 50% van de gemeentelijke lasten, WOZ-lasten en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;
aan de vrouw op haar eerste verzoek 50% van de premieopstalverzekering op vertoon van een factuur, één en ander telkens met veroordeling van de man ter zake.
In het vonnis in kort geding van 14 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, onder meer overwogen dat niet in geschil is dat de man niet in staat is om aan zijn – mede uit de beschikking van 7 maart 2013 voortvloeiende - verplichtingen te voldoen. Verder heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld om de woning aan de [adres1] te [woonplaats2] te ontruimen en bepaald dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik en de bewoning van die woning, zolang over de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap niet anders tussen partijen is afgesproken dan wel zolang daarover niet anders is beslist, en de man veroordeeld om een bedrag van € 808,70 aan de vrouw te voldoen.
Bij notariële akte van 16 juli 2020 zijn de woning aan de [adres1] in [woonplaats2] en het appartement aan [adres2] in [woonplaats2] in eigendom aan de vrouw geleverd.
De man heeft in eerste aanleg in conventie in essentie gevorderd dat hij zal worden gemachtigd tot het verkopen van de beide onroerende zaken te [woonplaats2] aan de [adres1] en aan [adres2] .
De vrouw heeft in eerste aanleg in reconventie – samengevat en voor zover in hoger beroep van belang – gevorderd dat de rechtbank:
IV. de man zal veroordelen tot nakoming van betaling van het bedrag ad € 68.320,24 ter zake de akte van geldlening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2012 tot de dag der algehele voldoening;
V. de man zal veroordelen aan de vrouw een bedrag aan schadevergoeding te betalen ad
€ 94.660,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de conclusie van antwoord tot de dag der algehele voldoening;
VI. de man zal veroordelen tot voldoening aan de vrouw een bedrag ad € 85.652,12 + PM uit hoofde van alle met de woning te [woonplaats2] aan de [adres1] gepaard gaande lasten, zulks over de periode 1 augustus 2011 tot het moment dat voornoemde woning in eigendom aan de vrouw is overgedragen en de man is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de daarop rustende hypothecaire geldlening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de conclusie van antwoord tot de dag der algehele voldoening;
(…)
VIII. de man zal veroordelen tot afgifte van de fotoboeken en erfstukken - zoals omschreven onder punt 46 van onderhavige conclusie - binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de man hiermee in gebreke blijft en de overtreding voortduurt met een maximum van €10.000,-;
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft bij vonnis van
10 april 2019, hersteld bij vonnis van 1 mei 2019, het voornemen tot een deskundigenonderzoek naar de waarde van de woning aan de [adres1] en van het appartement aan [adres2] in [woonplaats2] aangegeven en bij vonnis van 5 juni 2019, hersteld bij vonnis van 11 september 2019, het deskundigenonderzoek gelast. Bij vonnis van 11 maart 2020 heeft de rechtbank, in conventie en reconventie, partijen gelast hun goederengemeenschap te verdelen op de wijze als in de overwegingen van dit vonnis is bepaald en partijen veroordeeld om wat zij aan elkaar moeten betalen, met elkaar te verrekenen ofwel op het moment dat tussen hen een akte van verdeling wordt verleden ofwel wanneer zij de gemeenschappelijke onroerende zaken leveren aan de koper(s) ervan.
De rechtbank heeft de kosten van het deskundigenbericht vastgesteld op € 1.250,- en bepaald dat ieder van partijen de helft van die kosten voor zijn of haar rekening moet nemen.
Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
In de overwegingen van het vonnis van 11 maart 2020 heeft de rechtbank, voor zover van belang en samengevat, een verdeling gelast waarbij de beide onroerende zaken aan de vrouw worden toebedeeld, onder de opschortende voorwaarden dat de vrouw de helft van de overwaarde, welke helft door de rechtbank wordt berekend op € 106.155,-, aan de man betaalt en dat de hypotheeknemer bereid is de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld van partijen, en geoordeeld dat de man het in de overeenkomst van geldlening genoemde bedrag van ƒ 150.558,- ofwel € 68.320,24 aan de vrouw verschuldigd is.
4. De vorderingen in hoger beroep
De man vordert in het principaal hoger beroep dat het hof bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
11 maart 2020 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw zal veroordelen om tegen
behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 106.155,- ten
titel van overbedeling en de vrouw zal veroordelen in de kosten van dit hoger
beroep, het nasalaris van de advocaat van de man daaronder uitdrukkelijk begrepen.
De vrouw vordert in het incidenteel hoger beroep dat het hof, bij arrest, voor zover
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 10 april 2019 (met herstelvonnis d.d. 1 mei 2019) en op 11 maart 2020 gewezen tussen- en eindvonnissen zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
primair:
I. zal verklaren voor recht dat de verdeling van de door de vrouw onder punt 16 (lees: 18, hof) van de memorie van antwoord opgesomde eenvoudige gemeenschappen van partijen reeds was voltooid zonder enige over- en/of onderbedeling;
II. dientengevolge de man zal veroordelen tot (terug)betaling van een bedrag ad € 37.834,75 dat de man onverschuldigd van de vrouw heeft ontvangen bij notariële levering d.d.
16 juli 2020 van de onroerende zaken te [woonplaats2] aan de [adres1] en [adres2] , zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de memorie van antwoord tot de dag der algehele voldoening;
III. de man zal veroordelen tot afgifte van de navolgende fotoboeken en erfstukken van de vrouw binnen zeven dagen na betekening van het door het hof te wijzen arrest, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT