Uitspraak Nº 200.289.534_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2022-10-25

ECLIECLI:NL:GHSHE:2022:3686
Docket Number200.289.534_01
Date25 Octubre 2022
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.289.534/01

arrest van 25 oktober 2022

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in het principaal hoger beroep,

geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. A.J.P. Lemmen te Heerlen,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in het principaal hoger beroep,

appellante in het incidenteel hoger beroep,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. T.G.M. Scheers te Roermond,

op het bij exploot van dagvaarding van 23 december 2020 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 15 april 2020 en 30 september 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1 Het geding in eerste aanleg en de parallel gevoerde procedure
1.1.

Het geding is in eerste aanleg gestart met de dagvaarding van [appellant] door [geïntimeerde] om te verschijnen voor de kantonrechter. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] meerdere vorderingen opgenomen in het lichaam van de dagvaarding. De vorderingen met de nummers III tot en met XI berustten volgens stellingname door [geïntimeerde] op een tussen partijen bestaande of bestaand hebbende huurovereenkomst. Aan de vorderingen I en II heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening bestaat of heeft bestaan en dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft moeten maken om de nakoming daarvan te bewerkstelligen.

1.2.

[appellant] heeft bij conclusie van antwoord een aantal vorderingen in reconventie ingesteld die – globaal zakelijk weergegeven – betrekking hebben op de financiële afwikkeling van de relatie die tussen partijen heeft bestaan. De zaak is bij de kantonrechter in behandeling geweest onder zaak- en rolnummer 7012620 \ CV EXPL 18-4010. Voor een meer gedetailleerde weergave van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de in dit hoger beroep bestreden vonnissen.

1.3.

Bij het in dit hoger beroep niet bestreden vonnis van de kantonrechter te Roermond van 14 november 2018 is de zaak naar de rol verwezen voor uitlating partijen over een voorgenomen verwijzing en bij het onbestreden vonnis van 12 december 2018 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen onder I en II van [geïntimeerde] en van alle vorderingen in reconventie van [appellant] en heeft hij de zaak met betrekking tot die vorderingen verwezen naar de afdeling handelszaken van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. De behandeling van de overige vorderingen is voortgezet en daarop is door de kantonrechter beslist in een eindvonnis van 27 maart 2019.

1.4.

Tegen dat vonnis is [appellant] in hoger beroep gekomen bij dit hof, waar de zaak is behandeld onder zaaknummer 200.259.446/01. In die zaak is beslist bij arrest van 16 maart 2021. Dat daartegen beroep in cassatie is ingesteld, is niet gesteld of gebleken.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

Het verloop van de onderhavige procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding in hoger beroep;

  • -

    een herstelexploot van [appellant] van 28 december 2020;

  • -

    de memorie van grieven van [appellant] van 25 mei 2021 met drie producties en een eiswijziging;

  • -

    de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 6 juli 2021 in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep, met twee producties;

  • -

    de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van [appellant] van 26 oktober 2021 met één productie.

2.2.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

In het principaal hoger beroep: de vorderingen van [appellant]

2.3.

[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord bezwaar gemaakt tegen de door [appellant] in zijn memorie van grieven opgenomen wijziging van eis. Het hof komt daar bij de beoordeling van de grieven op terug.

In het principaal en incidenteel hoger beroep

3 De beoordeling
3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

  1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad in de periode van eind 2013 tot begin 2018.

  2. Ten behoeve van de door [appellant] in 2014 opgerichte onderneming [X] Automobielen is uit een openbare veiling de woning met bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna "het pand") aangekocht voor een bedrag van € 301.000,=. Bij akte van 12 januari 2015 (productie 29 bij conclusie van antwoord in reconventie) is het pand aan [geïntimeerde] geleverd.

  3. De koopsom voor het pand is in verschillende betalingen aan de notaris voldaan. Twee betalingen van in totaal € 60.000,= (respectievelijk € 50.000,= op 31 december 2014 en € 10.000,= op 2 januari 2015) zijn afkomstig van de bankrekening van [geïntimeerde] . Drie betalingen van in totaal € 111.922,19 (respectievelijk € 30.100,= op 17 oktober 2014, € 50.000,= op 31 december 2014 en € 31.822,19 op 2 januari 2015) zijn afkomstig van de bankrekening van [appellant] .

  4. Bij schriftelijke huurovereenkomst van 28 januari 2015 heeft [geïntimeerde] het pand aan [appellant] verhuurd voor de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 januari 2018, tegen een huurprijs van € 1.000,= per maand.

  5. Voor de uitoefening van zijn bedrijf heeft [appellant] vanaf eind januari 2015 diverse bedragen geleend van [geïntimeerde] . Op deze leningen vonden ook weer aflossingen plaats. Feitelijk was sprake van een soort rekeningcourant-verhouding tussen partijen. Om fiscale redenen hebben partijen de lening(en) geformaliseerd in een overeenkomst van geldlening van 3 juni 2016 (hierna: de geldleningsovereenkomst), waarbij een rente van 4% per jaar over het openstaande bedrag is overeengekomen. Partijen twisten over de hoogte van het nog openstaande bedrag.

  6. In februari 2018 heeft [appellant] het pand verlaten en de sleutels afgegeven aan [geïntimeerde] .

  7. Na daartoe verkregen verlof (beschikking van 30 mei 2018 van de voorzieningenrechter) heeft [geïntimeerde] ter zekerstelling van verhaal van haar vordering uit hoofde van de huurovereenkomst en de lening, in juni 2018 conservatoir beslag laten leggen op een elftal auto's van [appellant] en conservatoir derdenbeslag laten leggen onder ASR Levensverzekering N.V. en Aegon Spaarkas N.V.

3.2.1.

In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] in conventie, voor zover na splitsing van het geding nog aan de orde, de veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 135.872,30, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld met de nummers I en II achter randnummer 3.1 van de inleidende dagvaarding, herhaald als nummers V en VI in het petitum onder “MITSDIEN”. Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij op 3 juni 2016 een overeenkomst van geldlening is aangegaan voor een bedrag van € 87.500,= tegen een jaarlijks verschuldigde rente van 4% over de hoofdsom. Op basis van dezelfde condities zijn daarna volgens [geïntimeerde] nog meer bedragen aan [appellant] geleend, bestemd voor de aankoop van de handelsvoorraad van [appellant] . Per saldo bedroeg het op grond van deze leningen verschuldigde bedrag € 135.872,30, een en ander als gespecificeerd achter randnummer 3.3 van de inleidende dagvaarding. In de leningovereenkomst is opgenomen dat de lening opeisbaar wordt wanneer ofwel de rente niet tijdig wordt voldaan, ofwel [appellant] zijn bedrijf (grotendeels) staakt. Aan beide voorwaarden is voldaan, zodat de lening ineens en volledig opeisbaar is geworden. Om betaling te verkrijgen heeft [geïntimeerde] incassokosten moeten maken die zij begroot op € 2.400,30.

3.2.2.

[appellant] heeft de omvang van de gestelde geldlening betwist. Hij voert daartoe aan dat het openstaande saldo € 114.482,= bedraagt exclusief rente, als gespecificeerd in de producties 3a tot en met 3d bij de conclusie van antwoord/eis. Voorts stelt [appellant] dat [geïntimeerde] en haar zoon rijden in auto’s van [appellant] met een gezamenlijke waarde van € 41.900,=. Verder stelt [appellant]...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT