Uitspraak Nº 200.300.392_01. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2022-10-25
Court | Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland) |
ECLI | ECLI:NL:GHSHE:2022:3695 |
Date | 25 Octubre 2022 |
Docket Number | 200.300.392_01 |
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.300.392/01
arrest van 25 oktober 2022
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als: [appellante],
gemachtigde: mr. T G.L.M. Meevis te Eindhoven,
tegen
Stichting Vluchtelingenwerk Nederland,
gevestigd in [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: Vluchtelingenwerk,
gemachtigde: mr. S.T. Könning te Utrecht,
op het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant,
zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 24 juni 2021 tussen appellante als eiseres en
geïntimeerde als gedaagde en als vervolg op het arrest van dit hof van 16 november 2021.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-
-
het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2022
-
-
de memorie van grieven
-
-
de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
De vaststaande feiten
Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter is geen grief gericht, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan. Voor zover nog relevant komen deze feiten aangevuld met ook verder vaststaande feiten neer op het volgende.
[appellante] is op 1 november 2010 in dienst getreden bij Vluchtelingenwerk Limburg als
administratief medewerker voor vier uur per week.
Per 1 november 2014 had [appellante] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
voor 16 uur per week die zij op het regiokantoor in [locatie] vervulde. Daarnaast had
[appellante], eveneens met ingang van 1 november 2014, een tijdelijke aanstelling (voor
twaalf maanden) voor acht uur per week in het gemeentehuis in de gemeente Peel en Maas.
Per 1 november 2015 is deze arbeidsovereenkomst met een jaar verlengd.
In 2015 is [appellante] in de gelegenheid gesteld extra uren (op declaratiebasis) te
werken. [appellante] heeft bij herhaling aangedrongen om de declaratie-uren in haar ‘vaste arbeidsovereenkomst’ op te nemen.
Op 25 november 2015 is [appellante] tijdens haar werk in het gemeentehuis van de
gemeente Peel en Maas ten val gekomen. [appellante] heeft zich daarna ziek gemeld waarbij
zij aangaf dat als gevolg van die val haar schouder uit de kom was geschoten en zij
nekklachten had gekregen.
Op 5 januari 2016 heeft een beoordeling door de bedrijfsarts plaatsgevonden.
De bedrijfsarts heeft onder meer genoteerd dat [appellante] ten gevolge van de val in het
gemeentehuis van de gemeente Peel en Maas fysieke beperkingen had en dat daarnaast
werkgerelateerde problematiek speelde.
De bedrijfsarts heeft [appellante] op 2 februari opnieuw gezien. De bedrijfsarts
concludeerde dat er geen medische beperkingen meer waren. Wel was sprake van problematiek op het gebied van werkdruk en werksfeer.
Na een gesprek tussen [appellante] en haar directe collega’s en haar leidinggevende [persoon A] hebben [appellante]
en [persoon A] een plan van aanpak opgesteld waarin is afgesproken dat [appellante] vaste
werktijden zou krijgen op de [locatie] en geen overwerk meer zou verrichten.
[appellante] is, conform het advies van de bedrijfsarts, op 18 februari 2016 volledig (drie
dagen per week) aan het werk gegaan. Verder hebben partijen afgesproken dat het
werkproces zou worden vereenvoudigd en dat [appellante] minder werk aangeboden zou
worden.
Op 10 maart 2016 heeft [appellante] een klacht ingediend bij de landelijke
Klachtencommissie van Vluchtelingenwerk, waarin zij onder meer heeft geklaagd over het
niet structureel opnemen van declaratie-uren in de arbeidsovereenkomst. De
klachtencommissie heeft [appellante] niet-ontvankelijk verklaard omdat het een
arbeidsconflict van een regionale medewerker betrof.
Op 6 april 2016 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Na het gesprek heeft
[appellante] zich ziek gemeld.
De verzuimconsulent heeft [appellante] op 13 april 2016 gesproken. De
verzuimconsulent heeft geconcludeerd dat de oorzaak van het verzuim niet was gelegen in
ziekte of gebrek en adviseerde volledige werkhervatting.
Op 18 april 2016 heeft [appellante] met [persoon A] gesproken. Daarbij is aangegeven dat de wens van [appellante] om afgezonderd van haar collega's te werken niet kan worden ingewilligd en is [appellante] in overweging gegeven een deskundigenoordeel te vragen indien zij meende dat het verrichten van arbeid om medische redenen niet mogelijk was. [appellante] is daarna niet meer op het werk verschenen. De bedrijfsarts heeft op 2 mei 2016 geoordeeld dat sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie en dat de klachten niet konden worden aangemerkt als medische beperkingen en of ziekte. Ook de bedrijfsarts gaf [appellante] in overweging om een deskundigenoordeel bij het UWV te vragen.
Vanwege de verstoorde arbeidsrelatie zijn partijen een mediationtraject gestart. Dat
traject heeft niet tot een positief resultaat geleid.
Op 26 juli 2016 heeft Vluchtelingenwerk een verzoekschrift tot ontbinding van de
arbeidsovereenkomst wegens primair een verstoorde arbeidsverhouding subsidiair wegens verwijtbaar handelen/nalaten ingediend. [appellante] heeft verweer gevoerd, erkend dat geen sprake was van een opzegverbod en subsidiair verzocht om een transitievergoeding en...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT