Uitspraak Nº 200.301.151/01. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2022-10-25

ECLIECLI:NL:GHARL:2022:9163
Docket Number200.301.151/01
Date25 Octubre 2022
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.301.151/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8522178)

arrest van 25 oktober 2022

in de zaak van

1 [appellante1] ,

wonende te [woonplaats1] ,

hierna: [appellante1],

2. [appellante2],

wonende te [woonplaats2] ,

hierna: [appellante2],

3. [appellante3],

wonende te [woonplaats2] ,

hierna: [appellante3],

4. [appellant4],

wonende te [woonplaats2] ,

hierna: [appellant4],

appellanten,

bij de rechtbank: eisers,

advocaat: mr. P. Bosma, die kantoor houdt te Almere,

tegen

J&L Vista B.V.,

gevestigd te Almere,

geïntimeerde,

bij de rechtbank: gedaagde,

hierna: Vista,

advocaat: mr. M.A. Oliemans-Ouwehand, die kantoor houdt te Amsterdam.

1 De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 17 februari 2021 en 23 juni 2021 die de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen.

2 De procedure in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 22 september 2021,

- de memorie van grieven tevens wijziging van eis van 28 december 2021,

- de memorie van antwoord van 8 maart 2022, met de producties 47 tot en met 49,

- een akte uitlating producties van 12 april 2022.

2.2

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd, waarna het hof arrest heeft bepaald.

3 Waar gaat de zaak over en wat vindt het hof?

[appellanten] willen hetzelfde betaald krijgen als de werknemers van de onderneming waar zij gewerkt hebben. Omdat [appellanten] wel bij maar niet voor (‘onder toezicht en leiding van’) die onderneming hebben gewerkt, is hun vordering door de kantonrechter afgewezen. [appellanten] willen dat het hof alsnog hun loonvordering toewijst. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter in stand kan blijven. Dit zal hierna worden uitgelegd, nadat eerst de feiten en de vorderingen van partijen zijn beschreven en een aantal meer formele punten zijn behandeld.

4 De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:

4.1

Vista exploiteert een onderneming dat zich richt op de productie-industrie. Zij verricht onder meer werkzaamheden (kwaliteitscontroles) voor auto-onderdelenfabrikant Mitsubishi Turbocharger and Engine Europe (hierna: MTEE).

4.2

[appellanten] zijn als algemeen medewerker bij Vista in dienst. Op of in de arbeidsovereenkomsten van de werknemers van Vista is geen cao van toepassing verklaard.

4.3

[appellanten] hebben ook werkzaamheden verricht in het bedrijfspand van MTEE.

4.4

Op de werknemers die bij MTEE in loondienst zijn, is de cao Metalelektro van toepassing.

5 Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
5.1

[appellante1] , [appellante2] , [appellante3] , [appellant4] en [naam1] hebben - na wijziging van eis en samengevat - gevorderd:

  • -

    een verklaring voor recht dat Vista kwalificeert als uitzendbureau en dat Vista op haar werknemers de cao voor uitzendkrachten en de daaruit volgende arbeidsvoorwaarden (met terugwerkende kracht) moet toepassen;

  • -

    de veroordeling van Vista tot betaling van loon en toeslagen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en met de wettelijke rente;

met veroordeling van Vista in de proceskosten.

5.2

De kantonrechter heeft bij vonnis van 23 juni 2021 de vordering van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten.

6 De vordering in hoger beroep; wijziging van eis en ontvankelijkheid
6.1

[appellante1] , [appellante2] , [appellante3] en [appellant4] hebben, zoals vermeld in hun dagvaarding in hoger beroep van 22 september 2021, gevorderd - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 23 juni 2021 en alsnog een verklaring voor recht dat de arbeidsverhouding met Vista kwalificeert als een uitzendovereenkomst dan wel dat op de arbeidsverhouding de Waadi van toepassing is en de veroordeling van Vista tot betaling van loon en toeslagen, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente, met veroordeling van Vista in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep.

6.2

Aangaande [appellante1] en [appellante3] is bij memorie van grieven hun vordering gewijzigd in die zin dat aan hun loonvordering een subsidiaire vordering is toegevoegd inhoudende samengevat dat Vista wordt veroordeeld tot betaling van loon dat gebaseerd moet zijn op de cao Metalelektro gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan de dagvaarding van 8 mei 2020 onder aftrek van wat feitelijk is betaald. In de memorie van grieven is voorts met een beroep op goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW de grondslag van de vordering aangevuld.

6.3

Ten opzichte van de vordering bij de kantonrechter is, gezien het voorgaande, de vordering in hoger beroep gewijzigd alsook de grondslag daarvan vermeerderd. Vista heeft tegen de wijziging van de vordering en de vermeerdering van grondslag als zodanig geen bezwaar geuit, die processueel op het juiste tijdstip heeft plaatsgevonden. Het hof ziet daar zelf ook geen bezwaar tegen, zodat de gewijzigde vordering zal worden beoordeeld.

6.4

Vast wordt gesteld dat de memorie van grieven niet mede namens [appellante2] en [appellant4] is genomen. Daarin is ook vermeld dat zij niet langer hoger beroep wensen in te stellen en zij zich als procespartij onttrekken.

6.5

Van een afbreking van instantie als bedoeld in de dertiende afdeling van titel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is, als het gaat om [appellante2] en [appellant4] , echter geen sprake. Een doorhaling van de zaak, voor zover het hen aangaat, op hun eenzijdig verzoek is immers niet mogelijk terwijl voor een aan te nemen afstand van instantie vereiste bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 250 lid 2 Rv (welk artikel conform artikel 353 Rv ook op procedures in hoger beroep van toepassing is) ontbreekt. [appellante2] en [appellant4] zijn daardoor procespartij gebleven.

6.6

Omdat in de dagvaarding in hoger beroep geen gronden voor het hoger beroep zijn aangevoerd en de memorie van grieven niet ten behoeve van [appellante2] en [appellant4] is genomen, is de door hen ingestelde vordering in hoger beroep niet voldoende gemotiveerd en niet voorzien met voldoende gepreciseerde en onderbouwde klachten tegen het vonnis van 23 juni 2021. Het hof zal [appellante2] en [appellant4] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep. Wat dit betekent voor de verdeling van de proceskosten zal hierna nog aan de orde komen.

7 De beoordeling van de grieven en de vordering
7...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT