Uitspraak Nº 200.315.203/01. Gerechtshof Den Haag, 2022-10-12

ECLIECLI:NL:GHDHA:2022:2156
Docket Number200.315.203/01
Date12 Octubre 2022
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.315.203/01

rekestnummer rechtbank : FA RK 22-4281

zaaknummer rechtbank : C/09/631747

beschikking van de meervoudige kamer van 12 oktober 2022

inzake

[appellant] ,

wonende te [plaats] , Italië,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. M. Ferwerda te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. Y.M. Schrevelius te Rotterdam.

Als belanghebbende is aangemerkt:

[naam bijzondere curator] ,

kantoorhoudende te [plaats] ,

tot bijzondere curator over de hierna te noemen kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,

hierna te noemen: de bijzondere curator.

Als informant is aangemerkt:

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

gevestigd te Rotterdam,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de raad.

1 De zaak en de beschikking in het kort
1.1

Deze zaak gaat erover of de hierna te noemen kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanuit Nederland naar Italië moeten worden teruggeleid. De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 23 augustus 2022 (hierna: de bestreden beschikking) de terugkeer van [minderjarige 1] geweigerd op grond van artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 (hierna: het Verdrag) en van [minderjarige 2] op grond van (naar het hof begrijpt) artikel 13 lid 1 onderdeel b van het Verdrag. De vader is het met deze beslissing niet eens. Hij vindt dat de kinderen moeten terugkeren naar Italië.

1.2

Het hof zal in deze beschikking het hoger beroep van de vader toewijzen en de bestreden beschikking vernietigen. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 13 van het Verdrag. Het hof zal verderop in deze beschikking uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is.

2 Het geding in hoger beroep
2.1

De vader is op 31 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De moeder heeft op 19 september 2022 een verweerschrift ingediend.

2.3

Verder zijn bij het hof de volgende stukken binnengekomen:

van de vader:

  • -

    een journaalbericht van 1 september 2022 met bijlagen, ingekomen op 5 september 2022;

  • -

    een e-mailbericht van 22 september 2022 met bijlagen;

  • -

    een e-mailbericht van 26 september 2022 met bijlagen;

  • -

    een journaalbericht van 6 oktober 2022, ingekomen op diezelfde datum;

van de moeder:

  • -

    een e-mailbericht van 22 september 2022 met bijlagen;

  • -

    een e-mailbericht van 23 september 2022 met bijlagen;

van de bijzondere curator:

- een e-mailbericht van 26 september 2022 met bijlage.

2.4

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben de raadsheren de hierna te noemen kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] apart van elkaar gehoord, in het bijzijn van de bijzondere curator.

2.5

De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

  • -

    de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de heer V. Duivesteijn, tolk in de Italiaanse taal;

  • -

    de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw W.J. Deelen, tolk in de Spaanse taal;

  • -

    de bijzondere curator;

  • -

    de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;

  • -

    de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3 De feiten
3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van de volgende kinderen:

- [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [plaats] , Italië (hierna te noemen: [minderjarige 1] );

- [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [plaats] , Italië (hierna te noemen: [minderjarige 2] );

hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.

3.3

Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.

3.4

Op 5 juni 2021 zijn partijen met de kinderen naar de Dominicaanse Republiek op vakantie gegaan. De vader is op 6 juli 2021 teruggekeerd naar Italië. De moeder is met de kinderen achtergebleven in de Dominicaanse Republiek. In september 2021 is de moeder met de kinderen naar Nederland vertrokken, waar zij sindsdien verblijven.

3.5

De vader, de moeder en de kinderen hebben de Italiaanse nationaliteit.

3.6

De vader heeft zich tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA) gewend. De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .

4 De omvang van het geschil
4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen naar Italië afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.2

De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:

  • -

    het in eerste aanleg gedane verzoek tot teruggeleiding van de kinderen alsnog wordt toegewezen overeenkomstig hetgeen is verzocht in het gewijzigde verzoek d.d. 10 augustus 2022;

  • -

    het verzoek om de moeder te veroordelen in de door de vader gemaakte proceskosten, reis- en verblijfskosten alsnog toe te wijzen, zowel ten aanzien van de kosten in (het hof leest:) eerste aanleg als ten aanzien van de kosten in hoger beroep.

4.3

De moeder verzoekt het hof de vader in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bevestigen (het hof begrijpt: bekrachtigen).

5 De motivering van de beslissing

Algemeen

5.1

Het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen is gebaseerd op het Verdrag. Bij het Verdrag is zowel Nederland als Italië partij.

5.2

Aangezien de kinderen hun werkelijke verblijfplaats hebben in Nederland, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om kennis te nemen van het teruggeleidingsverzoek (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag, en daarmee als enige appelinstantie het gerechtshof Den Haag, bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene aan wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

5.3

Het Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken. Het betreft een ordemaatregel, die daarom niet een definitieve beslissing kan inhouden over de woonplaats van de kinderen.

Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag

5.4

Op grond van artikel 3 van het Verdrag is sprake van een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren van het kind geschiedt in strijd met het gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.

5.5

Ook in hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Italië hadden, dat de ouders gezamenlijk met het gezag over de kinderen zijn belast en dat zij dit gezag daadwerkelijk gezamenlijk uitoefenden op het tijdstip van de overbrenging van de kinderen naar Nederland, dan wel dat dit gezag gezamenlijk zou zijn uitgeoefend indien de moeder niet met de kinderen naar Nederland zou zijn vertrokken. Evenmin is in geschil dat de vader geen toestemming heeft gegeven aan de moeder voor de overbrenging van de kinderen naar Nederland. Uit het voorgaande volgt dat de overbrenging van de kinderen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT