Uitspraak Nº 201507486/1/V6. Raad van State, 2016-09-21

ECLIECLI:NL:RVS:2016:2500
Docket Number201507486/1/V6
Date21 Septiembre 2016
CourtCouncil of State (Netherlands)

201507486/1/V6.

Datum uitspraak: 21 september 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: de vennootschap), gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 augustus 2015 in zaak nr. 13/3120 in het geding tussen:

de vennootschap

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2012 heeft de minister de vennootschap een boete opgelegd van € 48.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).

Bij besluit van 19 april 2013 heeft de minister het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 augustus 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 april 2013 vernietigd, het besluit van 5 december 2012 herroepen voor zover het de hoogte van de boete betreft, de boete vastgesteld op € 41.500,00, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 19 april 2013 en de minister veroordeeld in de door de vennootschap in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 980,00. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.

De vennootschap heeft een nader stuk ingediend.

De minister heeft verweerschriften ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2016, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. J.A.P.N. Antonis, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.A.A.M. Zwagemakers, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2. Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 23 oktober 2012 houdt in dat drie vreemdelingen van Bulgaarse nationaliteit en drie vreemdelingen van Indiase nationaliteit (hierna samen: de vreemdelingen) in de periode van februari 2010 tot en met september 2011 voor de vennootschap arbeid hebben verricht in de functie van algemeen horecamedewerker. Het boeterapport houdt voorts in dat de vennootschap voor de tewerkstelling van de Bulgaarse vreemdelingen niet over de vereiste tewerkstellingsvergunningen beschikte. Voor de tewerkstelling van de Indiase vreemdelingen beschikte de vennootschap wel over tewerkstellingsvergunningen, maar zij heeft hen al voor het ingaan van de geldigheidsduur daarvan, te weten in de periode van 1 mei tot en met 19 augustus 2011, voor haar arbeid laten verrichten, zodat zij ook in zoverre de Wav heeft overtreden, aldus het boeterapport. Ter zitting van de rechtbank heeft de minister te kennen gegeven dat hij een matiging van de boete, opgelegd wegens tewerkstelling van [vreemdeling 1], geboden acht, omdat uit de stukken blijkt dat deze vreemdeling uitsluitend in de maanden juni, juli en augustus 2011 voor de vennootschap heeft gewerkt. Gelet hierop heeft de rechtbank de boete in zoverre gematigd met 50%. De rechtbank heeft de boete vervolgens met € 2.500,00 verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.

Tewerkstellingsvergunningplicht voor Bulgaarse vreemdelingen

3. De vennootschap betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij voor de Bulgaarse vreemdelingen niet over tewerkstellingsvergunningen hoefde te beschikken. Zij voert daartoe aan dat de minister niet heeft aangetoond dat Nederland de Europese Commissie tijdig en correct op de hoogte heeft gesteld van de voortzetting van de tewerkstellingsvergunningplicht voor Bulgaarse vreemdelingen tot 1 januari 2014. De vennootschap wijst er daarbij op dat de minister geen ontvangstbevestiging van de Europese Commissie heeft overgelegd. De door de minister overgelegde brief van de Europese Commissie van 17 januari 2012 is volgens de vennootschap niet als zodanig aan te merken. De vennootschap voert verder aan dat de minister ook niet heeft aangetoond dat de notificatie voor verlenging van de tewerkstellingsvergunningplicht tot 1 januari 2012 tijdig is geschied.

3.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit de door de vennootschap in beroep overgelegde brief van de gevolmachtigd minister van 22 december 2011 dat deze namens de Nederlandse regering aan de Europese Commissie heeft meegedeeld dat Nederland gebruik zal maken van de mogelijkheid om tot 1 januari 2014 de vergunningplicht voor Bulgaarse werknemers te handhaven. Anders dan de vennootschap betoogt, heeft de Europese Commissie bij voormelde brief van 17 januari 2012 de ontvangst van deze kennisgeving bevestigd. Dat de Europese Commissie daarin niet heeft opgemerkt dat de kennisgeving tijdig heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank in dit verband terecht heeft overwogen, heeft de Europese Commissie de gevolmachtigd minister in haar brief expliciet bedankt voor de kennisgeving en wordt daarin niets gezegd over een te late verzending of ontvangst ervan. De vennootschap betoogt voorts tevergeefs dat de minister niet heeft aangetoond dat de notificatie voor verlenging van de tewerkstellingsvergunningplicht tot 1 januari 2012 tijdig is geschied. Uit de door de vennootschap in beroep overgelegde brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Nederland blijkt immers dat deze kennisgeving op 15 december 2008 is gedaan. Uit het registratienummer op deze brief blijkt voorts dat, zoals de minister in zijn verweerschrift en ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht, de Europese Commissie deze kennisgeving heeft ontvangen. De vennootschap heeft geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.

Het betoog faalt.

4. De vennootschap betoogt voorts, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 juli 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4991, en het arrest van het Hof van Justitie van 21 juni 2012, Sommer, ECLI:EU:C:2012:371 (hierna: het arrest Sommer), dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de opgelegde boete in strijd is met het beginsel van voorrang, neergelegd in punt 14, tweede alinea, van Bijlage VI bij het Verdrag betreffende de toetreding van de Republieken Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (PB 2005 L 157; hierna: Bijlage VI). Volgens de vennootschap volgt uit deze bepaling dat Nederland Bulgaarse vreemdelingen niet slechter mag behandelen dan zogeheten derdelanders. Aangezien de tewerkstellingsvergunningplicht voor Japanse en Zwitserse vreemdelingen niet geldt, dient dat ook voor Bulgaarse vreemdelingen te gelden, aldus de vennootschap.

4.1. De Afdeling heeft de aldus opgeworpen rechtsvraag reeds beantwoord in de uitspraak van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3367. De Afdeling heeft daarin overwogen dat het in punt 14, tweede alinea, van Bijlage VI neergelegde beginsel van voorrang niet zover strekt, dat een uitzondering op het uitgangspunt dat derdelanders vergunningplichtig zijn - zoals de uitzondering voor Japanse en Zwitserse vreemdelingen - daarmee in strijd is. Die uitzondering laat het uitgangspunt immers onverlet. De Afdeling is van oordeel dat het beginsel van voorrang niet zo ruim dient te worden uitgelegd als een meestbegunstigingsclausule, zoals die voorlag in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4701, waarin het ging om de tewerkstelling van Japanse vreemdelingen. Een zodanig ruime uitleg van het beginsel van voorrang valt ook niet af te leiden uit het arrest Sommer, waarin een situatie voorlag waarin de onderdanen van alle derde landen gunstiger werden behandeld dan Bulgaarse onderdanen. Gelet hierop faalt het betoog.

5. Het betoog van de vennootschap dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de opgelegde boete in strijd is met punt 1 van de bijlage bij de Uitvoeringsregels Wav, behorende bij het Delegatie- en Uitvoeringsbesluit Wav, zoals deze ten tijde van belang luidde, faalt. Uit punt 37 van voormelde bijlage moet immers worden afgeleid dat, buiten de in die bepaling omschreven uitzonderingssituatie, voor de tewerkstelling van Bulgaarse vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning mag worden verlangd. Mede in het licht van het bepaalde in Bijlage VI heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat punt 37 moet worden beschouwd als een bijzondere regeling ten opzichte van punt 1, waarin is neergelegd dat voor de tewerkstelling van onderdanen van lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap geen tewerkstellingsvergunning mag worden verlangd. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:605, waaruit volgt dat in gevallen als deze Bijlage VI in de weg staat aan een succesvol beroep op de algemene bepalingen van het VWEU inzake het vrij verkeer van werknemers.

Bewijs

6. De vennootschap betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister niet heeft aangetoond dat de vreemdelingen voor de vennootschap arbeid hebben verricht. Zij voert daartoe aan dat de minister de feitelijke aard van de werkzaamheden niet heeft vastgesteld en dat de betrokken arbeidsinspecteurs niet hebben waargenomen dat de vreemdelingen arbeid hebben verricht. Verder heeft de rechtbank ten onrechte de bewijslast bij haar neergelegd en heeft zij niet onderkend dat de aan de Indiase vreemdelingen verrichte betalingen in de periode waarin de vennootschap voor hen nog niet over tewerkstellingsvergunningen beschikte, voorschotten waren. De Indiase vreemdelingen hebben in die periode dus niet voor haar gewerkt. De vennootschap wijst hierbij op de door haar in bezwaar overgelegde verklaringen van de Indiase vreemdelingen.

6.1. Bij beantwoording van de vraag of zich in een concreet geval een overtreding heeft voorgedaan, geldt, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, als uitgangspunt dat op het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
5 temas prácticos
  • Uitspraak Nº AWB - 16 _ 760. Rechtbank Limburg, 2018-02-23
    • Nederland
    • 23 februari 2018
    ...vragen hebben gesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2500). De verzoeken om gegevens te verstrekken kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als handelingen waaraan in redelijkheid de gevo......
  • Uitspraak Nº AWB - 16 _ 758. Rechtbank Limburg, 2018-02-23
    • Nederland
    • 23 februari 2018
    ...vragen hebben gesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2500). De verzoeken om gegevens te verstrekken kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als handelingen waaraan in redelijkheid de gevo......
  • Uitspraak Nº 201802851/1/V6. Raad van State, 2018-10-24
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 24 oktober 2018
    ...en aldus deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2500. Het betoog faalt. 10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 11. Voor een proceskostenveroordeling bestaa......
  • Uitspraak Nº 201802850/1/V6. Raad van State, 2018-10-24
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 24 oktober 2018
    ...en aldus deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2500. Het betoog faalt. 9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien
5 sentencias
  • Uitspraak Nº AWB - 16 _ 760. Rechtbank Limburg, 2018-02-23
    • Nederland
    • 23 februari 2018
    ...vragen hebben gesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2500). De verzoeken om gegevens te verstrekken kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als handelingen waaraan in redelijkheid de gevo......
  • Uitspraak Nº AWB - 16 _ 758. Rechtbank Limburg, 2018-02-23
    • Nederland
    • 23 februari 2018
    ...vragen hebben gesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2500). De verzoeken om gegevens te verstrekken kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als handelingen waaraan in redelijkheid de gevo......
  • Uitspraak Nº 201802851/1/V6. Raad van State, 2018-10-24
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 24 oktober 2018
    ...en aldus deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2500. Het betoog faalt. 10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 11. Voor een proceskostenveroordeling bestaa......
  • Uitspraak Nº 201802850/1/V6. Raad van State, 2018-10-24
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 24 oktober 2018
    ...en aldus deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2500. Het betoog faalt. 9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT