Uitspraak Nº 201507490/1/A2. Raad van State, 2016-05-04
ECLI | ECLI:NL:RVS:2016:1198 |
Date | 04 Mayo 2016 |
Docket Number | 201507490/1/A2 |
Court | Council of State (Netherlands) |
201507490/1/A2.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 april 2015 in zaak nr. 14/4644 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het college de gemeentelijke schuldhulpverlening aan [appellante] beëindigd.
Bij besluit van 12 september 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2016.
Overwegingen
1. [appellante] heeft zich op 17 augustus 2012 gemeld bij de Groningse Kredietbank, onderdeel van de gemeente Groningen, in verband met een dreigende uitzetting uit haar woning. Bij vonnis van 22 augustus 2012 heeft de rechtbank, sector civiel, de ontruiming voor zes maanden opgeschort. Daarna is [appellante] met spoed in aanmerking gebracht voor schuldhulpverlening in de vorm van budgetbeheer. Daarnaast is zij op 17 mei 2013 tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: Wsnp) toegelaten.
Bij brieven van 3 december 2013, 18 december 2013 en 3 januari 2014 heeft het college [appellante] erop gewezen dat er geen kostgeld van haar zoon is binnengekomen, zodat er onvoldoende inkomen is om de vaste lasten geheel of gedeeltelijk te betalen.
2. Aan het besluit van 12 september 2014 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellante] onvoldoende aan het budgetbeheer heeft meegewerkt als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs). Het budgetbeheer loopt volgens het college vanaf het begin al moeizaam. Een volwassen zoon van [appellante] woont bij haar in, maar betaalt geen kostgeld om bij te dragen aan de vaste lasten, terwijl [appellante] wel op haar inkomen wordt gekort vanwege het inkomen van haar zoon.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de gemeentelijke schuldhulpverlening in de vorm van budgetbeheer mocht beëindigen. Zij heeft, anders dan de rechtbank heeft...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT