Uitspraak Nº 201601536/3/V3 en 201601554/3/V3. Raad van State, 2020-04-29

ECLIECLI:NL:RVS:2020:1168
Docket Number201601536/3/V3 en 201601554/3/V3
Date29 Abril 2020

201601536/3/V3 en 201601554/3/V3.

Datum uitspraak: 29 april 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de hieronder genoemde uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 3 februari 2016 in de gedingen tussen

naam vreemdeling Awb-nummer

[vreemdeling 1] 15/2131

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] 15/1215

en

de staatssecretaris

Procesverloop

Bij verwijzingsuitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:347, heeft de Afdeling het Hof van Justitie verzocht om in een prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de gestelde vragen over de uitleg van artikel 7 van Besluit nr. 2/76 en artikel 13 van Besluit nr. 1/80. De Afdeling heeft daarbij de behandeling van het hoger beroep geschorst tot het Hof uitspraak zal hebben gedaan en iedere verdere behandeling aangehouden.

Voor het eerdere procesverloop wordt naar de verwijzingsuitspraak verwezen.

Bij arrest van 3 oktober 2019, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen A e.a., ECLI:EU:C:2019:823, heeft het Hof de prejudiciële vragen beantwoord.

De vreemdeling en de staatssecretaris hebben op verzoek van de Afdeling schriftelijke zienswijzen gegeven.

Desgevraagd hebben de vreemdelingen verzocht om een hernieuwd onderzoek ter zitting.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 19 februari 2020, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.D. Streef, en de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Bij brief van 10 maart 2020 heeft de Afdeling het onderzoek heropend met het oog op de door de vreemdelingen ter zitting gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn en de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; hierna: de minister) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.

Partijen hebben toestemming verleend om een nadere behandeling van de zaak ter zitting achterwege te laten. Daarop heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1. Voor de voor de geschillen toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de verwijzingsuitspraak.

Leeswijzer uitspraak

2. Onder 3. tot en met 3.2. wordt de nationale procedure uiteengezet die voorafging aan de procedure van de Afdeling. Onder 4. worden de relevante overwegingen van het arrest geciteerd. Daarna zullen bij grief 2 de gevolgen van het arrest voor deze zaken onder 6. tot en met 8. worden besproken. Onder 10. tot en met 13. worden grief 3 en onder 14. tot en met 18. het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijnen beoordeeld. Tot slot worden onder 19. de beslissingen in beide zaken vermeld.

Nationale procedure

3. Bij een aanvraag tot het verlenen van een mvv is een onderdaan van een derde land, waaronder ook een Turkse onderdaan, bij of krachtens de Vw 2000 verplicht om mee te werken aan het afnemen van biometrische gegevens, die in een centraal bestand worden verwerkt. Deze gegevens kunnen ook aan derden beschikbaar worden gesteld met het oog op rechtshandhaving op strafrechtelijk gebied.

De vreemdelingen, van Turkse nationaliteit, hebben ieder een aanvraag tot het verlenen van een mvv ingediend en meegewerkt aan het afnemen van biometrische gegevens. De staatssecretaris heeft de aanvragen ingewilligd. De vreemdelingen hebben bezwaar gemaakt tegen het afnemen en verwerken van hun biometrische gegevens. De staatssecretaris heeft elk bezwaar ongegrond verklaard.

3.1. De rechtbank heeft overwogen dat het afnemen en verwerken van hun biometrische gegevens en het aan derden beschikbaar stellen met het oog op rechtshandhaving op strafrechtelijk gebied een nieuwe beperking is in de zin van artikel 7 van Besluit nr. 2/76 respectievelijk artikel 13 van Besluit nr. 1/80. Ook heeft zij overwogen dat deze nieuwe beperking niet gerechtvaardigd is, omdat zij verder gaat dan nodig is voor het verwezenlijken van het legitieme doel om identiteits- en documentfraude te voorkomen en te bestrijden.

3.2. De staatssecretaris heeft tegen elk oordeel van de rechtbank een grief gericht. In de verwijzingsuitspraak heeft de Afdeling over grief 1 overwogen dat het afnemen en verwerken van biometrische gegevens een nieuwe beperking in de zin van artikel 7 van Besluit nr. 2/76 respectievelijk artikel 13 van Besluit nr. 1/80 is, zodat deze grief faalt. De Afdeling heeft vervolgens bij de beoordeling van grief 2 het Hof de vragen voorgelegd of deze nieuwe beperking, onder andere in het licht van de duur van de termijn van bewaring, niet verder gaat dan nodig is voor het verwezenlijken van het legitieme doel om identiteits- en documentfraude te voorkomen en te bestrijden, of het aan derden beschikbaar stellen van de biometrische gegevens met het oog op rechtshandhaving op strafrechtelijk gebied een nieuwe beperking is in de zin van deze bepalingen, en zo ja, of deze beperking gerechtvaardigd is.

Het arrest van het Hof

4. In het arrest heeft het Hof als volgt overwogen:

34 Het Hof heeft reeds geoordeeld dat artikel 7 van besluit nr. 2/76 ratione temporis van toepassing is op de nationale maatregelen die zijn ingevoerd in de periode van 20 december 1976 tot en met 30 november 1980, en voorts dat artikel 13 van besluit nr. 1/80 ratione temporis van toepassing is op de nationale maatregelen die zijn ingevoerd vanaf 1 december 1980, de datum van inwerkingtreding van dat besluit (arrest van 7 augustus 2018, Yön, C-123/17, EU:C:2018:632, punt 48).

35 In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling is ingevoerd na de datum waarop besluit nr. 1/80 in Nederland in werking is getreden.

36 Hieruit volgt dat die regeling binnen de temporele werkingssfeer van artikel 13 van besluit nr. 1/80 valt, zodat alleen deze laatste bepaling in het kader van het antwoord op de eerste vraag moet worden uitgelegd.

[…]

52 Wat ten derde de vraag betreft of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling niet verder gaat dan nodig is om het nagestreefde doel te bereiken, dient te worden nagegaan of daarmee - uit hoofde van het doel om identiteits- en documentfraude te voorkomen en te bestrijden - geen onevenredige inbreuk wordt gemaakt op het recht op persoonlijke levenssfeer bij de verwerking van persoonsgegevens.

[…]

56 Volgens vaste rechtspraak vereist de bescherming van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven op het niveau van de Unie dat de uitzonderingen op de bescherming van de persoonsgegevens en de beperkingen ervan binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke blijven [zie in die zin advies 1/15 (PRN-Overeenkomst EU-Canada) van 26 juli 2017, EU:C:2017:592, punt 140 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

57 In dit verband zij er in de eerste plaats op gewezen dat de lidstaten ter voorkoming en bestrijding van identiteits- en documentfraude de identiteit die de aanvrager van een machtiging tot voorlopig verblijf opgeeft, moeten verifiëren. Zoals de advocaat-generaal in punt 27 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, vereist deze doelstelling dat men zich er met name van vergewist dat de aanvrager niet al eerder een aanvraag heeft ingediend onder een andere identiteit, door de vingerafdrukken van deze aanvrager te vergelijken met de vingerafdrukken die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 201601537/1/V3. Raad van State, 2020-05-06
    • Nederland
    • 6 May 2020
    ...De in dit betoog opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 31 januari 2018 en bij uitspraak van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1168, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de beroepsgronden 6. Onder verwijzing naar de uitspraak ......
1 sentencias
  • Uitspraak Nº 201601537/1/V3. Raad van State, 2020-05-06
    • Nederland
    • 6 May 2020
    ...De in dit betoog opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 31 januari 2018 en bij uitspraak van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1168, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de beroepsgronden 6. Onder verwijzing naar de uitspraak ......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT