Uitspraak Nº 201805270/1/A1. Raad van State, 2019-06-26

ECLIECLI:NL:RVS:2019:1990
Date26 Junio 2019
Docket Number201805270/1/A1
CourtCouncil of State (Netherlands)

201805270/1/A1.

Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het beroep (artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb) van:

[appellant], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden, en de Stichting Groen Kempenland (hierna: de stichting), gevestigd te Bladel,

appellanten,

tegen

het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden van 5 juli 2018

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) geweigerd aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning eerste fase te verlenen voor de activiteiten afwijken van het bestemmingsplan en milieu ten behoeve van het verlengen van een varkensstal en het wijzigen van de inrichting aan de [locatie 1] te Lage Mierde (hierna: het perceel).

Bij mondelinge tussenuitspraak van 16 januari 2018 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 1 maart 2018 het geconstateerde gebrek aan het besluit van 3 oktober 2017 te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.

Bij besluit van 28 februari 2018 heeft het college de gronden van het besluit tot weigering van de gevraagde vergunning aangevuld.

Bij uitspraak van 22 mei 2018 heeft de rechtbank het door [vergunninghouder] tegen de besluiten van 3 oktober 2017 en 28 februari 2018 ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het college opgedragen binnen drie maanden na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van [vergunninghouder], met inachtneming van de uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank voorts bepaald dat afdeling 3.4 van de Awb buiten toepassing blijft. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten) hoger beroep ingesteld.

[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het college de door [vergunninghouder] gevraagde omgevingsvergunning eerste fase alsnog verleend.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en de stichting beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep doorgezonden naar de Afdeling.

[appellant] en de stichting hebben een schriftelijke reactie op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [vergunninghouder] gegeven.

[vergunninghouder] heeft nadere stukken ingediend en een schriftelijke reactie op het beroep van [appellant] en de stichting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2019, waar gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Deurne en vergezeld door [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Hoff, mr. A.H.G. Knops, H. Janssens en N. Dekkers, zijn verschenen. Voorts zijn [appellant] en de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], beiden bijgestaan door [gemachtigde D], verschenen.

Ter zitting hebben gedeputeerde staten het hoger beroep ingetrokken.

Overwegingen

Wettelijk kader

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Inleiding

2. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

3. [vergunninghouder] exploiteert op het perceel een vleesvarkenshouderij. Zij beschikte over een vergunning voor het houden van 5.394 vleesvarkens. [vergunninghouder] heeft het voornemen om het bedrijf uit te breiden. Zij beoogt de bestaande varkensstal te verlengen, waardoor de bebouwing zal toenemen van 6.536 m2 naar 7.770 m2. Hiertoe is vergroting van het agrarisch bouwvlak van 1,26 ha naar 1,5 ha vereist. [vergunninghouder] wil in de verlengde varkensstal 6.576 varkens houden. Zij heeft in dit verband op 23 december 2014 bij het college een aanvraag om omgevingsvergunning eerste fase voor de activiteiten milieu en voor het afwijken van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening fase 1A" ingediend.

De rechtbank heeft het aanvankelijke besluit van 3 oktober 2017 tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning eerste fase en het aanvullende besluit van 28 februari 2018 vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op de aanvraag te beslissen. Bij het besluit van 5 juli 2018 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning eerste fase alsnog verleend. Wat betreft het afwijken van het geldende bestemmingsplan heeft het daartoe toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). [appellant] en de stichting kunnen zich niet met de verlening van de omgevingsvergunning eerste fase verenigen. Volgens hen had deze om verschillende redenen, deels in weerwil van de uitspraak van de rechtbank, moeten worden geweigerd.

Hoger beroep en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

4. Nu gedeputeerde staten het hoger beroep ter zitting hebben ingetrokken, is niet voldaan aan de voorwaarde voor het incidenteel hoger beroep van [vergunninghouder]. Hoger beroep van gedeputeerde staten of [vergunninghouder] ligt in dit geding dan ook niet meer voor. Slechts het beroep van [appellant] en de stichting tegen het besluit van 5 juli 2018 is nog aan de orde.

Beroep tegen het besluit van 5 juli 2018

5. Ten tijde van het nemen van het besluit van 5 juli 2018 waren bij de Afdeling nog het hoger beroep van gedeputeerde staten en het voorwaardelijke incidenteel hoger beroep van [vergunninghouder] tegen de uitspraak en de tussenuitspraak van de rechtbank aanhangig. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, wordt daarom het besluit van 5 juli 2018, waartegen [appellant] en de stichting zijn opgekomen, geacht eveneens onderwerp te zijn geworden van het geding in hoger beroep.

6. [appellant] en de stichting konden zich verenigen met de aanvankelijke weigering door het college om de gevraagde omgevingsvergunning eerste fase te verlenen. Zij waren niet als derde-belanghebbenden betrokken bij het beroep tegen de weigeringsbesluiten van 3 oktober 2017 en 28 februari 2018. Hun beroepsgronden tegen het besluit van 5 juli 2018 stuiten dan ook niet af op de omstandigheid dat zij geen hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank hebben ingesteld, ook niet voor zover het besluit van 5 juli 2018 berust op overwegingen van die uitspraak. De Afdeling ziet aanleiding om de standpunten die gedeputeerde staten en [vergunninghouder] in hun hogerberoepschriften naar voren hebben gebracht als schriftelijke reactie op het beroep van [appellant] en de stichting te betrekken bij de beoordeling van deze gronden.

Ontvankelijkheid

7. Het college heeft betoogd dat het beroep van [appellant] en de stichting niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.

7.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

7.1.1. [appellant] woont aan de [locatie 2] te Lage Mierde op een afstand van ongeveer 715 m van de inrichting van [vergunninghouder]. Het college heeft ter zitting erkend dat ter plaatse van de woning van [appellant] weliswaar geurgevolgen van de uitbreiding zijn te verwachten, maar volgens het college zijn dit geen gevolgen van enige betekenis omdat ter plaatse geen sprake is van een overbelaste situatie, terwijl de geurbelasting van de inrichting in vergelijking met de eerder vergunde situatie zal afnemen. De Afdeling volgt het college niet in zijn standpunt dat om deze reden moet worden geoordeeld dat geen gevolgen van enige betekenis zijn te verwachten. Dat de milieugevolgen afnemen betekent niet dat deze zich niet voordoen. Gelet hierop kan [appellant] in dit geding als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.

7.2. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

7.2.1. Blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten van de stichting heeft zij ten doel: het behoud en waar mogelijk het bevorderen en verbeteren van alle milieuwaarden, de natuur(historische), cultuurhistorische en archeologische waarden en het daarmee samenhangende en samenvallende behoud, bevorderen en verbeteren van de volksgezondheid, het algemeen welzijn en welbevinden, de leefomgeving van mensen en dieren, de diergezondheid en het dierenwelzijn, de stand van unieke...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
12 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 201900579/1/R2. Raad van State, 2020-09-30
    • Nederland
    • 30 september 2020
    ...toepassing laten van de stalderingsregeling. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder 8.7 van de uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1990, verplicht de Wro provinciale staten niet tot het opnemen van overgangsrecht voor aanvragen om een omgevingsvergunning die vóór inwerkingt......
  • Uitspraak Nº 202005419/1/R3, 20205420/1/R3 en 202005421/1/R3. Raad van State, 2022-04-26
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 26 april 2022
    ...daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1990, onder 8.4, staat het provinciale staten in beginsel vrij om met het oog op ruimtelijke belangen ontwikkeling en uitbreiding van veehouder......
  • Uitspraak Nº 201803156/1/R2. Raad van State, 2020-02-26
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 26 februari 2020
    ...die vóór inwerkingtreding van de Verordening waren ingediend. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1990, over het hoger beroep in voormelde zaak geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte toetsing aan de stalderingsregeling a......
  • Uitspraak Nº 202102566/1/R4. Raad van State, 2022-08-03
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 3 augustus 2022
    ...samenhang 5. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1990, heeft overwogen dat bij de gefaseerde aanvraag van een project reeds bij de aanvraag fase 1 (strijdig gebruik), onderzocht moet worden ......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien
12 sentencias
  • Uitspraak Nº 201900579/1/R2. Raad van State, 2020-09-30
    • Nederland
    • 30 september 2020
    ...toepassing laten van de stalderingsregeling. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder 8.7 van de uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1990, verplicht de Wro provinciale staten niet tot het opnemen van overgangsrecht voor aanvragen om een omgevingsvergunning die vóór inwerkingt......
  • Uitspraak Nº 202005419/1/R3, 20205420/1/R3 en 202005421/1/R3. Raad van State, 2022-04-26
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 26 april 2022
    ...daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1990, onder 8.4, staat het provinciale staten in beginsel vrij om met het oog op ruimtelijke belangen ontwikkeling en uitbreiding van veehouder......
  • Uitspraak Nº 201803156/1/R2. Raad van State, 2020-02-26
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 26 februari 2020
    ...die vóór inwerkingtreding van de Verordening waren ingediend. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1990, over het hoger beroep in voormelde zaak geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte toetsing aan de stalderingsregeling a......
  • Uitspraak Nº 202102566/1/R4. Raad van State, 2022-08-03
    • Nederland
    • Council of State (Netherlands)
    • 3 augustus 2022
    ...samenhang 5. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1990, heeft overwogen dat bij de gefaseerde aanvraag van een project reeds bij de aanvraag fase 1 (strijdig gebruik), onderzocht moet worden ......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT