Uitspraak Nº 201807453/1/R1. Raad van State, 2019-09-04

ECLIECLI:NL:RVS:2019:3022
Docket Number201807453/1/R1
Date04 Septiembre 2019
CourtCouncil of State (Netherlands)

201807453/1/R1.

Datum uitspraak: 4 september 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. Limburgse Land- en Tuinbouw Bond-Belangenbehartiging (hierna: LLTB), gevestigd te Roermond,

2. [appellante sub 2], gevestigd te Heythuysen, gemeente Leudal, waarvan de maten zijn [maat 2A] en [maat 2B], beiden wonend te Heythuysen,

3. [appellante sub 3], gevestigd te Heibloem, gemeente Leudal,

4. [appellante sub 4], gevestigd te Heibloem, gemeente Leudal,

5. [appellante sub 5], gevestigd te Roggel, gemeente Leudal,

6. [appellante sub 6], gevestigd te Ell, gemeente Leudal, waarvan de vennoten zijn [vennoot], wonend te Ell, en anderen,

7. [appellant sub 7], wonende te Neer, gemeente Leudal,

8. [appellante sub 8], gevestigd te Hunsel, gemeente Leudal,

9. [appellante sub 9], gevestigd te Hunsel, gemeente Leudal,

10. [appellante sub 10], gevestigd te Hunsel, gemeente Leudal,

11. [appellante sub 11], gevestigd te Baexem, gemeente Leudal,

waarvan de maten zijn [maat 11A], wonend te Baexem, en anderen,

en

de raad van de gemeente Leudal,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatie- en veegbestemmingsplan Buitengebied Leudal 2016" ("het plan") gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2019, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan beoogt vooral om een aantal gebreken in het bestemmingsplan "Reparatie- en veegbestemmingsplan Leudal 2016", dat op 12 juli 2016 is vastgesteld, te herstellen. De Afdeling heeft dat bestemmingsplan vernietigd bij uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3530. Het bestemmingsplan "Reparatie- en veegbestemmingsplan Leudal 2016" was bedoeld om de gebreken in het bestemmingsplan "Buitengebied Leudal" te herstellen. De Afdeling heeft dat bestemmingsplan vernietigd bij uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3507. Het plan is vastgesteld zonder opnieuw de procedure in afdeling 3.4 van de Awb te doorlopen.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Eis van ondergeschiktheid

2.1. Een groot aantal appellanten betoogt dat ten onrechte in de planregels voor de agrarische bestemmingen aan een aantal activiteiten de eis is toegevoegd dat deze ondergeschikt zijn, terwijl het vaak geen ondergeschikte activiteiten zijn. Daarmee is het bestaande, legale gebruik ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht. Zij wijzen er ook op dat in de andere bestemmingen niet de eis van ondergeschiktheid aan nevenactiviteiten is gesteld. De raad heeft volgens hen niet deugdelijk gemotiveerd waarom die eis wel binnen de agrarische bestemmingen is opgenomen. LLTB, [appellante sub 2], [appellante sub 3], [appellante sub 4], [appellante sub 6], [appellante sub 8], [appellante sub 9], [appellante sub 10], en [appellante sub 11] betogen dit. LLTB gaat het om activiteiten die vaak voorkomen op agrarische percelen. De andere appellanten gaat het om specifieke activiteiten die op hun percelen plaatsvinden.

2.2. De raad heeft erkend dat aan een aantal activiteiten in de planregels voor de agrarische bestemmingen ten onrechte de eis van ondergeschiktheid is gesteld. Het gaat om deze activiteiten:

- glastuinbouw,

- intensieve veehouderij,

- extensieve veehouderij,

- intensieve graasdierveehouderij,

- broederij,

- teelt van aardbeien op stellingen,

- containerveld,

- permanente en tijdelijke teeltondersteunede voorzieningen,

- pluimveeservicebedrijf,

- wonen uitsluitend ter plaatse van de toegestane bedrijfswoning al dan niet in combinatie met een niet volwaardig agrarisch bedrijf

- co-vergisting,

- mestvergistingsinstallatie,

- boomkwekerij,

- agrarisch hulp- en nevenbedrijf,

- melkverwerking.

De raad heeft het plan op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld. Er bestaat alleen nog een geschil tussen de raad en LLTB over de plattelandswoningen en tussen de raad en de [appellante sub 2] over de caravanstalling op haar perceel aan de [locatie 1] te Heythuysen met de bestemming "Agrarisch met waarden - 2".

2.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad ten onrechte de eis van ondergeschiktheid heeft gesteld aan plattelandswoningen. In artikel 1,

lid 1.127, van de planregels is een plattelandswoning omschreven als een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die wordt bewoond door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde (een en ander als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Gelet op deze omschrijving staat de bewoning van een plattelandswoning los van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, zodat een plattelandswoning niet ondergeschikt kan zijn aan een agrarisch bedrijf.

2.4. Wat betreft de caravanstalling op het perceel van [appellante sub 2] aan de [locatie 1] te Heythuysen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat [appellante sub 2] in een brief van 9 september 2016 aan het gemeentebestuur heeft uiteengezet dat er nog sprake is van een agrarische hoofdactiviteit. Op basis van die brief is de aanduiding "caravanstalling" daarom alleen toegekend aan de drie gebouwen waarin caravans worden gestald en als ondergeschikte nevenactiviteit aangemerkt. De raad erkent dat dit niet overeenkomt met de feitelijke situatie, aangezien de caravanstalling de hoofdactiviteit is op het perceel, maar volgens de raad ligt het op de weg van [appellante sub 2] om een zogeheten postzegelplan met een maatwerkbestemming voor haar perceel aan te vragen bij het gemeentebestuur. De raad is bereid om overleg te voeren over een maatwerkbestemming.

2.5. De Afdeling stelt vast dat in de brief van 9 september 2016 van [appellante sub 2] niet staat dat de agrarische activiteiten op het perceel de hoofdactiviteit zijn. In die brief staat alleen dat op haar perceel agrarische activiteiten worden uitgeoefend. Verder is niet in geschil dat de caravanstalling de bestaande, legale hoofdactiviteit is op het perceel van [appellante sub 2]. De raad heeft daarom ten onrechte de eis van ondergeschiktheid gesteld aan de caravanstalling van [appellante sub 2].

3. De conclusie is dat de betogen van LLTB, [appellante sub 2], [appellante sub 3], [appellante sub 4], [appellante sub 6], [appellante sub 8], [appellante sub 9], [appellante sub 10] en [appellante sub 11] slagen, zodat hun beroepen gegrond zijn. De Afdeling zal hierna onder 11 en 12 beschrijven welke gevolgen dit heeft voor het plan, in het bijzonder de planregeling voor het perceel van [appellante sub 2] aan de [locatie 1] te Heythuysen.

Het beroep van [appellante sub 3] voor het overige

4. [appellante sub 3] exploiteert op het perceel [locatie 2] te Heythuysen een co-vergistingsinstallatie met warmtekrachtkoppeling. Deze produceert biogas, elektriciteit en warmte. Aan het perceel zijn in het plan de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - co-vergisting" toegekend.

[appellante sub 3] betoogt dat de omschrijving van co-vergisting in artikel 1, lid 1.48, van de planregels rechtsonzeker is, omdat deze op verschillende wijzen kan worden uitgelegd. De Afdeling heeft bij haar uitspraak van 20 december 2017 de omschrijving zelf voorziend aangepast. Daarbij overwoog de Afdeling dat tussen partijen als gevolg van deze aanpassing niet langer in geschil was, dat ook de door [appellante sub 3] gewenste uitbreiding van de haar vergunde activiteiten onder de omschrijving valt. De raad stelt zich nu echter op het standpunt dat dit niet het geval is.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de door [appellante sub 3] gewenste uitbreiding niet binnen de omschrijving van co-vergisting valt. Volgens de raad heeft hij ook nooit de bedoeling gehad de door de [appellante sub 3] gewenste uitbreiding in de omschrijving te verwerken. De raad heeft daarom besloten geen verklaring van geen bedenkingen te verlenen voor een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de co-vergistingsinstallatie van [appellante sub 3]. Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens geweigerd de door [appellante sub 3] aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Daartegen is beroep ingesteld door [appellante sub 3].

4.2. In artikel 1, lid 1.48, van de planregels is co-vergisting als volgt omschreven: "het gelijktijdig vergisten van verschillende biomassastromen in een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT