Uitspraak Nº 201901617/1/V6. Raad van State, 2019-11-13

ECLIECLI:NL:RVS:2019:3846
Date13 Noviembre 2019
Docket Number201901617/1/V6
CourtCouncil of State (Netherlands)

201901617/1/V6.

Datum uitspraak: 13 november 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2019 in zaak nr. 18/5121 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2018 heeft het college [appellante] een boete opgelegd van € 400,00 wegens het niet naleven van artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering (hierna: de Wi).

Bij besluit van 14 juni 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 17 oktober 2019.

Overwegingen

1. Het college heeft [appellante] een boete opgelegd van € 400,00 omdat zij niet tijdig, dat wil zeggen niet voor 1 oktober 2017, het inburgeringsexamen heeft behaald en zij daarom artikel 7, eerste lid, van de Wi niet heeft nageleefd. Het college heeft [appellante] eerder bij besluit van 21 december 2016 een boete van € 200,00 opgelegd vanwege het niet behalen van het inburgeringsexamen voor 1 oktober 2016. Het college heeft nu een hogere boete opgelegd omdat er volgens het college bij herhaling sprake is van een verwijtbare termijnoverschrijding, want [appellante] heeft wederom geen inspanningen verricht om in te burgeren.

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de boeteoplegging in strijd is met Richtlijn 2004/38/EG (PB L 158). Zij voert aan dat zij op basis van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wi niet inburgeringsplichtig is.

2.1. Artikel 5, tweede lid, van de Wi luidde ten tijde van belang: ‘Evenmin is inburgeringsplichtig: […] b. het familielid van de persoon, bedoeld in onderdeel a, dat onderdaan is van een derde staat en dat uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG, de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, gerechtigd is Nederland binnen te komen en er te verblijven; […].’

2.2. Het betoog slaagt niet, omdat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT