Uitspraak Nº 201908991/1/R3 en 201908992/1/R3. Raad van State, 2020-10-28

ECLIECLI:NL:RVS:2020:2570
Date28 Octubre 2020
Docket Number201908991/1/R3 en 201908992/1/R3

201908991/1/R3 en 201908992/1/R3.

Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

2. het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,

3. [appellante sub 3], gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] (hierna: [appellante sub 3] en andere),

4. [appellante sub 4], gevestigd te Nieuwegein, en andere (hierna: [appellante sub 4] en andere),

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Zaak nr. 201908991/1/R3

Bij besluit van 5 november 2019 heeft het college van gedeputeerde staten geweigerd het college van burgemeester en wethouders van Den Haag met toepassing van artikel 6.29 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (hierna: de Omgevingsverordening) ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.13, eerste lid, van de Omgevingsverordening.

Tegen dit besluit hebben het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en [appellante sub 3] en andere beroep ingesteld.

Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, [appellante sub 3] en andere en het college van gedeputeerde staten hebben nadere stukken ingediend.

Zaak nr. 201908992/1/R3

Bij besluit van 5 november 2019 heeft het college van gedeputeerde staten geweigerd het college van burgemeester en wethouders van Schiedam met toepassing van artikel 6.29 van de Omgevingsverordening ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.13, eerste lid, van de Omgevingsverordening.

Tegen dit besluit hebben het college van burgemeester en wethouders van Schiedam en [appellante sub 4] en andere beroep ingesteld.

Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.

Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, [appellante sub 4] en andere en het college van gedeputeerde staten hebben nadere stukken ingediend.

Zaken nrs. 201908991/1/R3 en 201908992/1/R3

De Afdeling heeft de zaken tegelijkertijd ter zitting behandeld op 19 augustus 2020, waar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en drs. H.J.P Zijderveld, het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink, advocaat te Amsterdam, B. Hovens, R.B. van Lieshout MSc, deskundige, en R. Schmidt, [appellante sub 4] en andere en [appellante sub 3] en andere, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn en P.J. van der Woerd, advocaten te Amsterdam, en G. Slob, deskundige, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, drs. L.M.P. Berkemeijer, drs. A. Dubbelhof, W. Frielink, deskundige, mr. J.P.J. Kreeft en mr. I.T.F. Vermeulen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante sub 4] en [appellante sub 3] hebben overeenkomsten gesloten met de gemeenten Schiedam en Den Haag om te komen tot de ontwikkeling en realisering van de plangebieden van de bestemmingsplannen "Sportplaza Harga" te Schiedam en "Forepark-Rhône" te Den Haag. Het doel is om in beide plangebieden realisering mogelijk te maken van een winkel volgens de Decathlonformule. Decathlon is een grootschalige sportdetailhandelaar, die de wens heeft in deze plangebieden winkels te vestigen, gebaseerd op het principe dat klanten producten voor alle sporten in een Decathlon conceptstore kunnen vinden en zoveel als mogelijk producten kunnen uitproberen, testen en "beleven". Decathlon biedt in deze winkelformule de ruimte om sporten uit te proberen door een groot deel van de ruimte - in en rondom de winkels - in te richten als "try & buy"-zone.

2. In deze uitspraak wordt de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland aangehaald als de Verordening ruimte 2014.

Met Verordening ruimte 2014-I wordt in deze uitspraak bedoeld, de Verordening ruimte 2014, zoals deze luidde ten tijde van de hierna te noemen ontheffingsverzoeken uit het jaar 2014.

Met de Verordening ruimte 2014-III wordt in deze uitspraak bedoeld, de Verordening ruimte 2014, zoals deze op 14 december 2016 is aangepast, welke aanpassing op 12 januari 2017 in werking is getreden, en zoals deze ten tijde van de uitspraak van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:965, laatstelijk was gewijzigd op 15 januari 2019, welke wijziging in werking is getreden op 31 januari 2019.

3. De colleges van burgemeester en wethouders van Schiedam en Den Haag willen de bedoelde grootschalige sportdetailhandel mogelijk maken op Sportplaza Harga te Schiedam, gelegen aan de Hargalaan in de zuidoostelijke oksel van het knooppunt Kethelplein, respectievelijk de zogeheten Rijkswaterstaatkavel aan de Rhône op het bedrijventerrein Forepark te Den Haag. De colleges van burgemeester en wethouders van Schiedam en Den Haag stellen dat dit winkelconcept zoveel ruimte vergt dat vestiging in de binnensteden niet mogelijk is. De colleges van burgemeester en wethouders van Schiedam en Den Haag hebben het college van gedeputeerde staten daarom op 25 juni 2014, respectievelijk 7 juli 2014 gevraagd om een ontheffing van artikel 2.1.4, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014-I.

4. Bij besluiten van 9 december 2014 heeft het college van gedeputeerde staten geweigerd de gevraagde ontheffingen te verlenen. Tegen die besluiten hebben de colleges van burgemeester en wethouders van Schiedam en Den Haag, [appellante sub 4] en andere en [appellante sub 3] en andere beroep ingesteld. In die beroepen hebben zij onder meer aangevoerd dat artikel 2.1.4, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014-I onverbindend moet worden geacht of buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376/36; hierna: de Dienstenrichtlijn).

In de hiervoor genoemde uitspraak van 27 maart 2019 heeft de Afdeling ten aanzien van die beroepen geoordeeld dat artikel 2.1.4 van de Verordening ruimte 2014-I wegens strijd met artikel 15, derde lid, onder c, van de Dienstenrichtlijn buiten toepassing dient te blijven. Omdat het verbod van artikel 2.1.4 van de Verordening ruimte 2014-I niet gold, waren er geen ontheffingen nodig en was er in zoverre geen grondslag voor het verlenen van ontheffingen. Het college had de verzoeken om ontheffing onder de werking van de Verordening ruimte 2014-I buiten behandeling moeten laten. De Afdeling heeft de besluiten van het college van gedeputeerde staten van 9 december 2014 vernietigd wegens strijd met artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014-I.

De Afdeling zag geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 2.1.4 van de inmiddels geldende Verordening ruimte 2014-III buiten toepassing moest worden gelaten wegens strijd met artikel 14, aanhef en onder 5, of artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn.

De Afdeling heeft daarbij in 20.15 van de uitspraak van 27 maart 2019 geoordeeld dat artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014-III in het licht van de Dienstenrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat op grond daarvan een ontheffing van artikel 2.1.4 van de Verordening ruimte 2014-III moet worden verleend, indien toepassing van de brancheringsregeling van artikel 2.1.4 van de Verordening ruimte 2014-III in een concreet geval ertoe zou leiden dat het met de Dienstenrichtlijn beoogde resultaat niet wordt bereikt, meer in het bijzonder indien een specifieke beperking van het dienstenverkeer geen zinvolle bijdrage levert aan het bereiken van de met de brancheringsregeling nagestreefde doelen.

De Afdeling heeft het college van gedeputeerde staten opgedragen om, met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 20.15 en 28.2 van die uitspraak, op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014-III, zoals dit conform de Dienstenrichtlijn moet worden uitgelegd, nieuwe besluiten te nemen omtrent ontheffing van het verbod van artikel 2.1.4, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014-III, zoals laatstelijk gewijzigd op 15 januari 2019.

5. De colleges van burgemeester en wethouders hebben na de uitspraak van 27 maart 2019 het college van gedeputeerde staten desgevraagd meegedeeld hun ontheffingsverzoeken uit 2014 te handhaven en het geactualiseerde rapport "Zuid-Holland, Effectenanalyse vestiging conceptstores Decathlon" van BRO van 10 mei 2019 (hierna: het BRO-rapport) toegezonden.

Het college van gedeputeerde staten heeft het rapport "Effectenanalyse grote perifere sportwinkels Provincie Zuid-Holland" van DTNP van 13 juni 2019 laten opstellen (hierna het DTNP-rapport).

6. Bij de bestreden besluiten heeft het college van gedeputeerde staten, gelet op het bepaalde in artikel 6.29 van de Omgevingsverordening, de gevraagde ontheffingen ten behoeve van de vestiging van grootschalige sportdetailhandel op Sportplaza Harga en de Rijkswaterstaatkavel Forepark geweigerd.

In de besluiten is vermeld dat het verzoeken betreft om ontheffing van het bepaalde in artikel 6.13, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Het handhaven van de perifere detailhandelsbeperkingen van deze bepaling levert volgens het college van gedeputeerde staten een zinvolle bijdrage aan de doelstellingen van zijn ruimtelijk detailhandelsbeleid.

7. De colleges van burgemeester en wethouders, [appellante sub 4] en andere en [appellante sub 3] en andere betogen primair dat de bestreden besluiten ten onrechte zijn genomen op basis van de Omgevingsverordening, in plaats van de Verordening ruimte 2014-III.

[appellante sub 4] en andere en [appellante sub 3] en andere betogen voorts dat ontheffing had moeten worden verleend, alleen al omdat sprake is van een innovatief project.

Verder betogen de colleges van burgemeester en wethouders, [appellante sub 4] en andere en [appellante sub 3] en andere dat bij de nieuwe weigeringen van de ontheffing de uitspraak van de Afdeling van 27 maart...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
  • Uitspraak Nº AWB - 21 _ 1621. Rechtbank Gelderland, 2022-07-27
    • Nederland
    • Rechtbank Gelderland (Neederland)
    • 27 juli 2022
    ...op ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 9. 30 Eisers verwijzen naar ECLI:NL:RVS:2015:3444. 31 Eisers verwijzen naar AbRvS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2570. 32 AbRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724. 33 Zie bijvoorbeeld AbRvS 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1668; AbRvS 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS......
1 sentencias
  • Uitspraak Nº AWB - 21 _ 1621. Rechtbank Gelderland, 2022-07-27
    • Nederland
    • Rechtbank Gelderland (Neederland)
    • 27 juli 2022
    ...op ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 9. 30 Eisers verwijzen naar ECLI:NL:RVS:2015:3444. 31 Eisers verwijzen naar AbRvS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2570. 32 AbRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724. 33 Zie bijvoorbeeld AbRvS 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1668; AbRvS 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT