Uitspraak Nº 21-002325-20. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2020-12-28

ECLIECLI:NL:GHARL:2020:10830
Docket Number21-002325-20
Date28 Diciembre 2020
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002325-20

Uitspraak d.d.: 28 december 2020

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,

gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 juni 2020 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle van 30 januari 2017 met parketnummer 08-228114-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum1] 1970,

wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1.000,- met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. Dommerholt, naar voren is gebracht.

Het procesverloop

De kantonrechter in de rechtbank Overijssel (locatie Zwolle) heeft verdachte op 30 januari 2017 veroordeeld ter zake van het tenlastegelegde tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1.000,- met een proeftijd van 2 jaren. Verdachte heeft op 8 februari 2017 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Vervolgens heeft het hof op 21 november 2018 arrest gewezen, waarbij het verdachte heeft vrijgesproken ter zake van het tenlastegelegde. Het openbaar ministerie heeft op 4 december 2018 beroep in cassatie ingesteld tegen het voornoemde arrest, waarna de Hoge Raad op 30 juni 2020 het arrest van het hof heeft vernietigd en de zaak heeft teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, dat wil zeggen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle van 30 januari 2017, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 21 oktober 2016 in de gemeente [gemeente] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam] , geboren op [geboortedatum2] 2010 te [plaats1] , althans zich (telkens) met de feitelijke verzorging van de jongere had belast, (telkens) niet - hoewel hij daarvoor verantwoordelijk kon worden geacht - heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat die jongere als leerling van een school was ingeschreven.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.

De in deze zaak relevante bepalingen van de Leerplichtwet 1969 (Lpw) luiden als volgt.

Artikel 2, eerste lid Leerplichtwet 1969:

‘Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt (…)’

Artikel 5, aanhef en onder b Leerplichtwet 1969:

‘De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk als vavo-student of mbo-student van een instelling staat ingeschreven, zolang:

(…)

b. zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning - of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland - gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben (…)’

Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt het volgende.1

Vooropgesteld moet worden dat indien een beroep is gedaan op de vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b Lpw, de rechter dient te onderzoeken of het bezwaar de richting van het onderwijs betreft.2 Onder overwegend bezwaar tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b Lpw is niet begrepen bezwaar tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs.3

Onder het begrip richting als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b Lpw wordt verstaan: een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.4 Van overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5, aanhef en onder b Lpw is derhalve eerst sprake in geval van ernstige gemoedsbezwaren die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.5 Van zodanige ernstige...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT