Uitspraak Nº 21-003541-15. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2017-01-18

ECLIECLI:NL:GHARL:2017:336
Date18 Enero 2017
Docket Number21-003541-15
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-003541-15

Uitspraak d.d.: 18 januari 2017

TEGENSPRAAK

Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juni 2015 met parketnummer 16-997015-11 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 22-004108-07, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1961] ,

wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 maart 2016, 9 november 2016, 23 november 2016 en 30 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Wouters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, kwalificatie en strafoplegging komt en daarom opnieuw recht doen.

De tenlastegelegde feiten

De tenlastelegging is ter terechtzitting in hoger beroep gewijzigd.

De tekst van de volledige tenlastelegging (zoals deze luidt na de wijziging) is als bijlage aan dit arrest gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

ten aanzien van feit 1:

in de periode van 1 januari 2010 tot 12 november 2012 heeft gehandeld in strijd met artikel 13 van de Flora- en faunawet door al dan niet opzettelijk en samen met anderen beschermde diersoorten te bezitten, te vervoeren, ze binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen en ermee te handelen;

ten aanzien van feit 2:

in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 november 2012 heeft gehandeld in strijd met artikel 81 van de Flora- en faunawet door zich niet te houden aan de regels over het voeren van een administratie met betrekking tot het onder zich hebben, ontvangen, verkopen, ten verkoop voorradig of voorhanden hebben en afleveren van dieren;


ten aanzien van feit 3, primair:

in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 november 2012 heeft gehandeld in strijd met artikel 10 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren door al dan niet opzettelijk en samen met anderen dieren in Nederland te brengen, terwijl die dieren vanuit een derde land en via Nederland voor het eerst in de gebieden zijn gebracht waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is;

ten aanzien van feit 3, subsidiair:

in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 november 2012 heeft gehandeld in strijd met artikel 10 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren door al dan niet opzettelijk en samen met anderen vogels in Nederland te brengen, terwijl die vogels zijn verzonden vanuit een lidstaat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag, dan wel vanuit een derde land en via het grondgebied van een lidstaat in Nederland zijn gebracht, welke vogels bestemd zijn voor Nederland, een lidstaat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag;

ten aanzien van feit 3, meer subsidiair:
zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 november 2012 al dan niet samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van meerdere vogels;

ten aanzien van feit 4:

in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 november 2012 heeft gehandeld in strijd met artikel 101a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren door al dan niet opzettelijk en samen met anderen als houder van dieren, terwijl hij wist/kon vermoeden dat door zijn handelen/nalaten een besmetting met/verspreiding van een besmettelijke dierziekte kon worden veroorzaakt, dat handelen niet achterwege heeft gelaten, dan wel niet alle maatregelen heeft genomen om zo’n besmetting of verspreiding te voorkomen;

ten aanzien van feit 5:

zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 november 2012 al dan niet samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door geslachtsbepalings-documenten, leveranciersverklaringen van oorsprong en facturen vals op te maken of

te vervalsen;

ten aanzien van feit 6:

zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 november 2012 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gebruikmaken van valse of vervalste Europees Gemeenschappelijke Veterinaire Documenten van binnenkomst;

ten aanzien van feit 7:

in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 november 2012 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;

ten aanzien van feit 8:

in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 november 2012 al dan niet samen met anderen

A: zonder redelijk doel/met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij dieren pijn/letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid/het welzijn van die dieren heeft benadeeld;
B: als houder van dieren aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden;

ten aanzien van feit 9:

in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 augustus 2013 al dan niet samen met anderen

A: zonder redelijk doel/met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij dieren pijn/letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid/het welzijn van die dieren heeft benadeeld;
B: als houder van dieren aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden.

De tekst van de tenlastelegging zal hierna per feit worden weergegeven.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging

Door de verdediging is bepleit dat het openbaar ministerie op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard omdat er ernstige vormverzuimen in het vooronderzoek zijn begaan. Subsidiair is in verband daarmee bewijsuitsluiting bepleit, meer subsidiair strafvermindering.

Oordeel van het hof

In zijn (standaard)arrest van 30 maart 2004, NJ 2004, 376 heeft de Hoge Raad overwogen dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging als een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.

Bewijsuitsluiting kan volgens de Hoge Raad uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.

Van de verdediging mag, indien een beroep op schending van een vormverzuim wordt gedaan, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de factoren genoemd in het tweede lid van artikel 359a Sv wordt aangegeven tot welk in dat artikel aangegeven rechtsgevolg dat verzuim dient te leiden.

In zijn arrest van 9 december 2014, NJ 2015, 355 besliste de Hoge Raad dat als de verdediging nalaat aan te geven welk belangrijk strafvorderlijk beginsel is geschonden de rechter een verweer niet hoeft op te vatten als een verweer in de zin van artikel 359a Sv waarop bepaaldelijk een met redenen omklede beslissing dient te worden gegeven.

Naar het oordeel van het hof heeft de verdediging in haar verweer nagelaten aan te geven welk belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, noch heeft zij gesteld in welk rechtens te respecteren belang de verdachte daardoor zou zijn geschaad. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad zou het hof de verweren van de verdediging niet als verweren in de zin van art. 359a Sv. hoeven op te vatten.

Desalniettemin zal het hof de onderdelen van de verweren bespreken.

Aan haar verweer heeft de verdediging ten grondslag gelegd hetgeen - kort samengevat - hierna cursief tussen aanhalingstekens is weergegeven. Daarna volgt steeds de overweging van het hof.

1. “Onduidelijk is gebleven wat de startdatum van het opsporingsonderzoek tegen verdachte is geweest.”

Uit het proces-verbaal 00.AMB.03 leidt het hof af dat het openbaar ministerie de informatie over vogels die bekend was bij diverse opsporingsambtenaren pas is gaan gebruiken nadat de melding van de Hongaarse CITES-autoriteiten over de grenscontrole van 17 januari 2011 was ontvangen. Uit niets blijkt dat al voordien een opsporingsonderzoek tegen verdachte plaatsvond. Daaraan doet niet af dat de verbalisant [getuige 2] op 13 januari 2011 een gesprek met [getuige 3] heeft gehad over verdachte. Van een vormverzuim is geen sprake.

2. “ “Er zijn onduidelijkheden over de relatie tussen de verbalisant [getuige 2] en de heren [getuige 3] en [getuige 1] .”

Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen over de gesprekken tussen deze heren door de verbalisant [getuige 2] is geverbaliseerd in de processen-verbaal van bevindingen 03.AMB.05 en 03.AMB.06. Dat [getuige 1] nu de juistheid van het geverbaliseerde op details betwist, geeft het hof evenmin aanleiding tot twijfel. Van een vormverzuim is geen sprake. De detailbetwisting door [getuige 1] vormt voor het hof geen noodzaak tot het horen van [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] . Het daartoe strekkende verzoek van de verdediging wordt afgewezen.

3. “ “Tapbevelen zijn afgegeven zonder...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT