Uitspraak Nº 21 / 2603 AW. Centrale Raad van Beroep, 2022-10-27

ECLIECLI:NL:CRVB:2022:2309
Docket Number21 / 2603 AW
Date27 Octubre 2022
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)
21 2603 AW, 21/3818 AW

Datum uitspraak: 27 oktober 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2021, 20/762 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het dagelijks bestuur van de GGD Brabant-Zuidoost (bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.A.M. Plantaz-Degen hoger beroep ingesteld.

Namens het bestuur heeft mr. S. Delen, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het bestuur heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022. Appellante heeft via videoverbinding deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door mr. Plantaz-Degen en [naam]. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Delen, A.G. Bilici en R. van Driel.

OVERWEGINGEN
1.1.

Appellante was werkzaam als [functie] bij de GGD Brabant-Zuidoost . Op 8 augustus 2010 heeft appellante bij de uitoefening van haar werkzaamheden een duw gekregen van een agressieve patiënt. Daardoor is zij tegen de hoek van een kast aangekomen. Op 8 september 2010 heeft appellante samen met de chauffeur van de ambulance een zware patiënt op een brancard in de ambulance geschoven. Daarbij schoot het haar in de rug. Het bestuur heeft deze incidenten bij besluit van 19 juni 2014 aangemerkt als dienstongeval in de zin van de CAO Ambulancezorg en onder verwijzing naar een medische rapportage van 6 juni 2014 de causale relatie tussen de arbeidsongeschiktheid en het dienstongeval van 8 september 2010 aangenomen. Op grond daarvan zijn aan appellante rechtspositionele aanspraken toegekend tot een bedrag van € 69.385,20. Bij besluit van 6 september 2012 is aan appellante per 9 september 2012 eervol ontslag verleend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Zij ontvangt een IVA-uitkering.

1.2.

In verband met genoemde twee incidenten heeft appellante het bestuur bij brief van 8 juni 2015 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële restschade en heeft zij verzocht om vergoeding van die schade.

1.3.

Een letstelschadebehandelaar van Centraal Beheer/Achmea Schadeverzekeringen N.V. ( Centraal Beheer ), heeft de toenmalig gemachtigde van appellante bij e-mailbericht van 30 juli 2019 laten weten geen reden te zien de aansprakelijkheid te erkennen. Bij brief van 9 september 2019 heeft appellante tegen dit bericht bezwaar gemaakt bij het bestuur, omdat zij dit bericht heeft opgevat als een besluit genomen namens het bestuur. Bij brief van 18 december 2019 heeft appellante het bestuur in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Bij brief van 3 februari 2020 heeft het bestuur het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen. Daarbij is ook vermeld dat de berichten van Centraal Beheer niet als een besluit van het bestuur kunnen worden aangemerkt en dat de afwijzing van 3 februari 2020 geldt als een primaire beslissing en niet als een beslissing op bezwaar.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het e-mailbericht van Centraal Beheer niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzekeraar is geen bestuursorgaan en niet is gebleken dat deze op grond van mandaat of delegatie bevoegd was om een besluit te nemen. Omdat de brief van het bestuur van 3 februari 2020 dateert van na de inwerkingtreding van de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) per 1 januari 2020, kan appellante hiertegen geen bezwaar maken of (vervolgens) beroep instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 8:71 van de Awb kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.

3. Partijen hebben zich in hoger beroep en incidenteel hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

In hoger beroep is aangevoerd dat – samengevat en zakelijk weergegeven – de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van het beroep kennis te nemen en heeft geoordeeld dat op grond van artikel 8:71 van de Awb uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.

4.2....

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT