Uitspraak Nº 22-003392-16. Gerechtshof Den Haag, 2019-09-16

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:2606
Date16 Septiembre 2019
Docket Number22-003392-16
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

Rolnummer: 22-003392-16

Parketnummer: 09-817043-16

Datum uitspraak: 16 september 2019

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1980 te [geboorteplaats],

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 16 september 2019.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, onder algemene en bijzondere voorwaarden. Tevens is een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod opgelegd, waarbij is bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Ook is beslist op de door de benadeelde partij ingediende vordering en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en is beslist op het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:

1.
hij in of omstreeks 1 juli 2012 tot en met 5 januari 2016 te De Lier, gemeente Westland en/of te Delft en/of elders in Nederland en/of België en/of Duitsland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [aangeefster], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte :
- (een groot aantal) e-mailberichten gestuurd naar die [aangeefster] en/of familieleden en of bekenden van die [aangeefster], waaronder e-mailberichten met beledigende en/of dreigende teksten en/of
- foto's naar die [aangeefster] gestuurd van haar huidige woonplaats en/of
- foto's van die [aangeefster] op internet geplaatst en/of
- profielen op internet aangemaakt alsof die door die [aangeefster] zijn aangemaakt;

2.
hij op of omstreeks 29 december 2012 te De Lier, gemeente Westland en/of Delft en/of elders Nederland en/of België en/of Duitsland, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangeefster] (via de mail) dreigend de woorden toegevoegd :"De 9 mm staat klaar... En ook nog eens genoeg voor jullie allemaal", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde beslissingen zal nemen als in het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat de pleegplaats (telkens) zal worden aangepast in ‘in Nederland en/of in België en/of in Duitsland’.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie


feit 1


Het hof stelt vast dat aangeefster op 1 augustus 2015 aangifte heeft gedaan van de belaging door de verdachte, gepleegd in de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 juli 2015. Op 3 augustus 2015 is klacht gedaan. Het hof gaat er op grond van de inhoud van de desbetreffende klacht van uit dat het gaat om een mondelinge klacht die in persoon is gedaan door de aangeefster. De raadsman van aangeefster heeft dit overigens ook ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd. In zoverre kleeft er – anders dan door de raadsman van verdachte is betoogd – geen gebrek aan de ingediende klacht.

Naar aanleiding van de klacht is door de politie een onderzoek ingesteld naar de verdachte, waarbij niet alleen de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 juli 2015 is onderzocht, maar waarbij het onderzoek zich tevens heeft gericht op verdachtes gedrag in de periode voorafgaand aan 1 januari 2013 en, als gevolg van aanvullende aangiften, in de periode na 19 juli 2015.

Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een dagvaarding van de verdachte – en aldus een daad van vervolging – ter zake van belaging gepleegd in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 januari 2016.

Artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat vervolging van belaging niet plaatsvindt dan op klacht van hem of haar tegen wie het misdrijf is begaan. Met de verdediging constateert het hof dat een klacht van aangeefster ontbreekt voor de ten laste gelegde belaging in de periode van 1 juli 2012 tot
1 januari 2013. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting daarnaast niet zonder meer dat de belagingshandelingen zijn voortgezet in de periode van omstreeks medio 2013 tot begin 2015. Deze periode is van belang gelet op hetgeen in artikel 66, eerste lid, Sr is bepaald over de termijn waarbinnen een klacht dient te worden ingediend, te weten gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Er is daarom naar het oordeel van het hof ook geen rechtsgeldige klacht ten aanzien van het overige deel van de periode gelegen voor 1 januari 2015.

Derhalve zal het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van de ten laste gelegde periode van 1 juli 2012 tot 1 januari 2015.

feit 2

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (ook) ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het e-mailbericht waar de tenlastelegging betrekking op heeft is verzonden op 29 december 2012, vanaf de toenmalige feitelijke verblijfplaats van de verdachte in België naar [aangeefster], die woonachtig was in Duitsland. Voor dit feit heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht, ook niet op grond van artikel 7 Sr, aldus de raadsman.

Met de raadsman is het hof van oordeel dat Nederland geen rechtsmacht heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe overweegt het hof als volgt.

Het hof ziet op basis van de stukken in het dossier geen aanleiding om te twijfelen aan het gestelde verblijf van de verdachte gedurende de periode maart 2012 tot medio 2013 (en daarmee ook op 29 december 2012) in België, gelet op onder meer de verklaring van de vader van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT