Uitspraak Nº 22-003788-18. Gerechtshof Den Haag, 2019-09-30

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:2607
Docket Number22-003788-18
Date30 Septiembre 2019
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

Rolnummer: 22-003788-18

Parketnummer: 09-827274-18 en 09-239714-15 (TUL)

Datum uitspraak: 30 september 2019

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 september 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1984 te [geboorteplaats],

thans gedetineerd in de [PI].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 16 september 2019.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de door de benadeelde partij ingediende vordering en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en is beslist op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:


hij op of omstreeks 28 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven (meermalen) met de vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze (meermalen) met zijn hoofd op de grond is gekomen, terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid;

subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:


hij op of omstreeks 28 mei 2018 te 's-Gravenhage aan
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer kaak- en/of schedelbreuken en/of hersenletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (meermalen) met de vuist tegen het hoofd te slaan, waardoor deze (meermalen) met zijn hoofd op de grond is gekomen.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

(Partiële) vrijspraak


Mede gezien de uiteenlopende standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging hierover ziet het hof zich gesteld voor de vraag of de verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin - op de dood van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) heeft gehad.

Het hof is van oordeel dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat de verdachte boos opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.

Vervolgens rijst de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Bij de beantwoording van die vraag dient het volgende te worden vooropgesteld.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van die kans, maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.

Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval als de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.

Het hof is van oordeel dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet in voorwaardelijke zin op de dood van het slachtoffer heeft gehad.

Het (meermalen) met kracht slaan/stompen tegen het hoofd van een rechtopstaand slachtoffer gaat – mede vanwege de kans op een ongelukkige val op/met het hoofd – gepaard met het risico dat diegene daarbij mogelijk dodelijk letsel oploopt. Het hof heeft zich verdiept in hetgeen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt met betrekking tot de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verdachte het slachtoffer heeft geslagen. Het hof kan op grond hiervan echter niet vaststellen dat het risico op mogelijk dodelijk letsel in dit geval aanmerkelijk was. Naar het oordeel van het hof kan voorts niet gesteld worden dat – bijzondere omstandigheden daargelaten, waarvan in casu niet is gebleken – algemene ervaringsregels leren dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht.

Het hof acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte behoort derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

Het hof acht voorts niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde met voorbedachte raad heeft begaan. In zoverre dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 28 mei 2018 te 's-Gravenhage aan
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer kaak- en/of schedelbreuken en/of hersenletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (meermalen) met de vuist tegen het hoofd te slaan, waardoor deze (meermalen) met zijn hoofd op de grond is gekomen.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Bewijsoverweging

opzet
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte (ook) geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer meerdere malen hard heeft geslagen, maar dat dit onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat de verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.

Met toepassing van het hiervoor onder ‘(Partiële) vrijspraak’ beschreven beoordelingskader overweegt het hof hieromtrent als volgt.

Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen - waaronder de eigen waarneming met betrekking tot de camerabeelden die op de terechtzitting in hoger beroep zijn bekeken - gaat het hof hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.


De verdachte heeft het slachtoffer in ieder geval twee rake vuistslagen tegen het gezicht gegeven. Om 19:46:00 uur komt de verdachte vanuit een zijstraat de Leyweg opgerend, waar onder meer het slachtoffer zich bevond. De verdachte remt iets af, maar blijft in beweging. De verdachte maakt dan een kleine bocht naar links. De verdachte haalt direct daarna uit en geeft het slachtoffer een vuistslag met zijn rechterhand. Het slachtoffer valt direct achterover op de straat. Het slachtoffer heft het hoofd iets omhoog en de verdachte haalt nog een keer uit. Niet duidelijk is of het slachtoffer door deze uithaal wordt geraakt. De verdachte loopt om 19:46:08 uur een paar meter naar achteren. Getuige [getuige] rent om 19:46:12 uur op de verdachte af. De verdachte gaat direct uit haar baan en lijkt haar daarbij weg te...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT