Uitspraak Nº 22/953 WIA. Centrale Raad van Beroep, 2022-10-27
ECLI | ECLI:NL:CRVB:2022:2308 |
Docket Number | 22/953 WIA |
Date | 27 Octubre 2022 |
Court | Centrale Raad van Beroep (Nederland) |
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
22/953 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 februari 2022, 19/2038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad is van oordeel dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de uitspraak waartegen hoger beroep wordt ingesteld door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld, is op 7 februari 2022 per aangetekende post in afschrift aan partijen toegezonden. Het beroepschrift is op 30 maart 2022 ontvangen. Op de enveloppe bevindt zich geen poststempel. De laatste dag van de termijn is 21 maart 2022. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Bij brief van 9 mei 2022 is aan appellante gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Deze termijn heeft appellante ongebruikt voorbij laten gaan.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Dat geldt ook voor de betaling van het griffierecht, zoals hierna wordt overwogen.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT