Uitspraak Nº 23-001659-20. Gerechtshof Amsterdam, 2022-10-28
Court | Gerechtshof Amsterdam (Nederland) |
ECLI | ECLI:NL:GHAMS:2022:3046 |
Date | 28 Octubre 2022 |
Docket Number | 23-001659-20 |
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001659-20
datum uitspraak: 27 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-871476-16 tegen
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1981,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2021, 18 mei 2022, 15 juni 2022, 30 augustus 2022 en 13 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Namens de verdachte is op 3 december 2020 het hoger beroep ingetrokken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 april 2016 tot en met 23 augustus 2016 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, De Nederlandse bevolking en/of [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of een (of meer) onbekend gebleven perso(o)n(en) in PI Zuyderbos, heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, althans met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk en openlijk in de PI Zuyderbos gezegd: dat hij na zijn vrijlating naar de Dam gaat en iedereen met een AK-47 doodschiet en/of "Al die kankerHollanders komen er wel achter, binnenkort kom ik vrij en dan zullen ze het wel weten, op de Dam roei ik iedereen met een AK47 neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, in het CTP Veldzicht, een ambtenaar, [slachtoffer03] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (tweemaal) met volle kracht met zijn rechtervuist tegen de zijkant van het hoofd (de slaap) te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding en/of een trauma ten gevolge heeft gehad;
hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, in het CTP Veldzicht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, [slachtoffer03] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (tweemaal) met volle kracht met zijn rechtervuist tegen de zijkant van het hoofd (de slaap) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
hij op of omstreeks 23 juli 2017 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, in het CTP Veldzicht, een ambtenaar, [slachtoffer03] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (tweemaal) met volle kracht met zijn rechtervuist tegen de zijkant van het hoofd (de slaap) te slaan
hij op of omstreeks 08 mei 2018 te Rotterdam, een ambtenaar, [slachtoffer04] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door met de gebalde vuist in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof, mede op grond van een in hoger beroep toegelaten wijziging van de tenlastelegging, komt tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsvrouw en de verdachte hebben vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte nimmer de in de tenlastelegging opgenomen uitlatingen heeft gedaan en dat de getuigen [slachtoffer01] en [slachtoffer02] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Als het hof van oordeel mocht zijn dat de verdachte die uitlatingen wel heeft gedaan, ontbrak bij hem het opzet op het aanjagen van vrees, omdat die woorden in een moment van frustratie en boosheid zijn geuit. Bovendien voelden [slachtoffer01] en [slachtoffer02] zich niet bedreigd en is de Nederlandse bevolking niet op de hoogte geraakt van de bedreigingen. Het is tot slot ook maar de vraag of de uitlatingen een terroristisch misdrijf zouden opleveren.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tenlastegelegde bedreiging met een terroristisch misdrijf jegens [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en de Nederlandse bevolking bewezenverklaard kan worden.
Uitlatingen
Het hof stelt allereerst vast dat op geen enkele wijze is gebleken dat de verklaringen van de getuigen [slachtoffer01] en [slachtoffer02] op elkaar zijn afgestemd, zodat het verweer in zoverre faalt. Op basis van die verklaringen acht het hof bewezen dat de verdachte deze uitlatingen heeft gedaan.
Redelijke vrees, terroristisch misdrijf
Voor een bewezenverklaring van een bedreiging met een terroristisch misdrijf is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaat dat het misdrijf waarmee gedreigd wordt een terroristisch misdrijf betreft en dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Dit betreft een geobjectiveerde toets. Niet is vereist dat de bedreigde zich zelf bedreigd voelde, of dat de bedreiging (het misdrijf waarmee werd gedreigd) gericht was tot de bedreigde. Vastgesteld moet worden dat de gebruikte woorden naar hun aard geschikt zijn en onder dusdanige omstandigheden zijn geuit, dat de hiervoor bedoelde redelijke vrees kon ontstaan bij de bedreigde en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte tegen zijn medegedetineerde [slachtoffer02] en tegen [slachtoffer01] , toezichthouder op de werkzalen van de Penitentiaire Inrichting Zuyderbos, heeft gezegd dat hij met een AK-47 naar de Dam zou gaan en daar iedereen zou (dood)schieten of ‘neer roeien’ met een AK-47. De verdachte verwees daarbij naar de destijds recente (terroristische) aanslagen in België en Frankrijk en zei dat ‘die kanker Hollanders’ er ‘wel achter komen’ en dat ‘ze [de Hollanders] allemaal dood moeten’. De verdachte heeft volgens [slachtoffer02] bovendien gezegd dat hij (de verdachte) ‘voor 1000 euro een AK-47 kan kopen’ en ‘dat hij genoeg contacten heeft die dingen kunnen doen, dat ze elkaar allemaal kennen, zoals de mensen die aanslagen in België en Frankrijk hebben gepleegd’, en voorts dat de verdachte zijn woorden kracht bijzette door het maken van schietende bewegingen met zijn hand. De getuige [slachtoffer01] heeft verklaard dat de verdachte de ideologie van IS ‘verkoopt en verheerlijkt’. Naar het oordeel van het hof kon gelet op het samenstel van deze woorden en feitelijkheden zowel bij [slachtoffer02] als bij [slachtoffer01] de redelijke vrees worden opgewekt dat de verdachte daadwerkelijk de daad bij het woord zou voegen. Het misdrijf waarmee gedreigd werd – het in het wilde weg met een AK-47 doodschieten van alle personen (‘iedereen’) op een meestentijds zeer drukbezochte plek als de Dam te Amsterdam – betreft gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen voorts een terroristisch misdrijf (zie artikelen 288a jo. 83 en 83a van het Wetboek van Strafrecht (Sr)). Bij de bedreigden kon in redelijkheid de vrees ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht de Nederlandse bevolking of een deel daarvan ernstige vrees aan te jagen, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze uitlatingen zijn gedaan.
Opzet
Het argument dat de woorden zijn geuit in een moment van frustratie en woede bij de verdachte en dat daarom de opzet op het aanjagen van vrees ontbrak, mist doel. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de verdachte, nadat hij zijn gewraakte woorden had geuit, is meegelopen naar het kantoor van [slachtoffer01] en zijn woorden daar heeft herhaald. Van een onbewaakt ogenblik waarin de verdachte zijn zelfbeheersing even had verloren, was dus geen sprake. Gelet daarop, alsook op de aard van de uitlatingen en de verdere omstandigheden waaronder de verdachte deze woorden heeft geuit, neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte opzet heeft gehad op het aanjagen van de vrees dat hij een terroristisch misdrijf zou uitvoeren; hij heeft minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de betrokkenen in redelijkheid die vrees kon ontstaan.
Gedeeltelijke vrijspraak
Het hof is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende kan worden afgeleid dat door het handelen van de verdachte de Nederlandse bevolking als zodanig met een terroristisch misdrijf is bedreigd. Om die reden zal de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Wel is komen vast te staan dat [slachtoffer01] en [slachtoffer02] naar objectieve maatstaven zijn bedreigd. Gezien hetgeen voorop is gesteld doet daaraan niet af dat zij zich persoonlijk niet bedreigd zouden hebben gevoeld.
Slotsom
Op grond van bovenstaande verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer in alle onderdelen behoudens voor zover het ziet op – kort gezegd – het tenlastegelegde onderdeel ‘de Nederlandse bevolking’. Het onder 1 tenlastegelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen op de wijze zoals hierna weergegeven.
...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT