Uitspraak Nº 23-002874-15. Gerechtshof Amsterdam, 2016-02-04

ECLIECLI:NL:GHAMS:2016:410
Date04 Febrero 2016
Docket Number23-002874-15
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

Parketnummer: 23-002874-15

Datum uitspraak: 4 februari 2016

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer

13-079318-15 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten) op [geboortedag] 1978,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van

21 januari 2016.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

zij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2014 tot en met 09 februari 2015 te Amsterdam, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [minderjarige], geboren op

18 september 2009, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [minderjarige], geboren op 18 september 2009, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school, stond ingeschreven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte tijdig en op juiste wijze een beroep op de leerplichtvrijstelling ex artikel 5, aanhef en onder b, van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw 1969) heeft gedaan, zodat zij dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman het volgende aangevoerd. De minderjarige zoon van verdachte, [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), wordt door zijn ouders opgevoed in een liberaal joodse traditie. Deze stroming wijkt op enige punten af van de zogenoemde orthodox joodse richting. Het fundamentele verschil tussen deze twee stromingen maakt het onmogelijk dat [minderjarige] wordt toegelaten op de twee joodse basisscholen in Nederland. [minderjarige] kan daar niet worden toegelaten omdat de orthodox joodse traditie vereist dat hij daarvoor in ieder geval een joodse moeder heeft, hetgeen niet het geval is. De raadsman heeft een brief van 30 november 2015 van het rabbinaat overgelegd waaruit zou volgen dat de verdachte en haar kinderen niet als joods worden erkend. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep daaraan toegevoegd, dat zelfs in het geval [minderjarige] wel zal worden toegelaten op de joodse basisschool [school 1], zij niet wil dat [minderjarige] daar naartoe gaat. Zij wil niet dat haar kind naar een school gaat waar zijn identiteit in twijfel wordt getrokken.

De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte bezwaar heeft tegen openbare scholen omdat aldaar de joodse identiteit niet of niet voldoende wordt ontwikkeld en zelfs wordt belemmerd. De joodse religie is 24/7 aanwezig. Op openbare scholen kan geen rekening worden gehouden met de joodse spijswetten en in de leermiddelen komt de joodse zienswijze niet of onvoldoende aan bod. Het gaat dan niet alleen over vakken als geschiedenis en biologie, maar ook over wiskunde en taalvakken. Op joodse scholen wordt tijdens de les ook aandacht besteed aan bijzondere dagen in het joodse jaar, zoals de feestdagen en de joodse kalender. Als [minderjarige] naar een openbare school gaat, leert hij daar op een continue basis dingen die hij thuis weer moet afleren. Dat is niet in het belang van het kind. Zo krijgt het kind op een openbare school onder meer te maken met kerstbomen, de kerstman, kerstliedjes en sinterklaas waar in de joodse traditie geen plaats voor is. Ook kan hij nooit iets eten wat hem wordt aangeboden omdat hij leeft volgens de joodse spijswetten en moet hij altijd vrij vragen op joodse feestdagen. Daardoor zal [minderjarige] op een openbare basisschool altijd een bijzonder geval zijn, hetgeen voor een kind heel vervelend is om mee te maken.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

De bepalingen van de Lpw 1969 hielden ten tijde van het ten laste gelegde en voor zover voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang, het volgende in:

Artikel 2

1. Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. (…)

Artikel 5

De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling staat ingeschreven, zolang

a (…)

b. zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning - of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland - gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben;

(…)

Artikel 6

1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen kunnen zich...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT