Uitspraak Nº 23-004533-16. Gerechtshof Amsterdam, 2019-09-27

ECLIECLI:NL:GHAMS:2019:3502
Docket Number23-004533-16
Date27 Septiembre 2019
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-004533-16

datum uitspraak: 27 september 2019

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 28 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-860112-15 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

thans gedetineerd in [locatie 1] te [plaats 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 18 juni 2019 en 10, 12 en 13 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:

op of omstreeks 22 juni 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen voornoemde [slachtoffer] een of meermalen in/door het hoofd en/of de buik en/of de borst, althans het lichaam te schieten.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Overwegingen ten aanzien van bewijs en van strafbaarheid van feit en verdachte 1

( i) Vaststaande feiten

Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende onbetwiste feiten vast.

Op 22 juni 2015 omstreeks 19:27 uur is [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer] ) achter haar huis aan de [adres 1] te Hoofddorp geraakt door drie kogels, afkomstig van het wapen van de verdachte, als gevolg waarvan zij ter plekke is overleden. De verdachte heeft met zijn pistool schoten afgevuurd, waaronder het dodelijke schot.2 De verdachte heeft geschoten met een wisselset, merk Colt, niet voorzien van een wapennummer, in het kaliber 9 mm Luger.3

De arts/patholoog die de sectie heeft verricht, heeft geconstateerd dat er tekenen zijn van doorgemaakt uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij drie doorschoten, te weten één doorschot door het hoofd en twee doorschoten door de romp. De letsels zijn, gezien de begeleidende bloeduitstortingen, alle bij leven ontstaan. In relatie met het doorschot aan het hoofd en het doorschot aan de borstkas rechts, waren vitale organen geraakt waaronder de hersenstam en de kleine hersenen (doorschot aan het hoofd) en het hart en de rechterlong (doorschot aan de borstkas rechts), waarbij onder andere een klaplong onder spanning (pneumothorax rechts) was ontstaan. De arts/patholoog heeft geconcludeerd dat het intreden van de dood wordt verklaard door verwikkelingen van bij leven opgelopen inwerking van meervoudig uitwendig mechanisch perforerend geweld. Zowel het letsel in het hoofd als het letsel in de borst kunnen ieder op zich de dood veroorzaken.4

Na het schieten met de Colt is de verdachte met zijn auto, een Audi cabrio met kenteken [kenteken] die hij had geparkeerd aan de zijkant van het wooncomplex om de hoek van de woning van [slachtoffer] , weggereden. Die auto heeft hij kort erna met een lege tank achtergelaten bij een vriend in Nieuw- Vennep. De wapenkoffer zonder wapen is later op de achterbank van die auto aangetroffen.5 De verdachte is vervolgens in een andere auto verder gereden, waarna hij het wapen waarmee hij heeft geschoten uit elkaar heeft gehaald en op verschillende plekken heeft gedumpt.6 De verdachte is de volgende ochtend door zijn ex-echtgenote in haar woning aangetroffen. Over de telefoon (een iPhone) die hij voor en na het schietincident bij zich had, beschikte hij toen niet meer. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zich niet meer kon herinneren wat hij na het incident met zijn iPhone heeft gedaan. Hij sluit echter niet uit dat hij deze uit het raam van zijn auto heeft gegooid.7

( ii) Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren en het alternatieve scenario

De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het impliciet primair (moord) en impliciet subsidiair (doodslag) ten laste gelegde, nu er geen sprake is geweest van opzet op de dood van [slachtoffer] .8

Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat minst genomen aannemelijk is geworden dat de verdachte in een noodweersituatie heeft gehandeld. Volgens de verdediging had niet de verdachte, maar [slachtoffer] de beschikking over het vuurwapen van de verdachte, waarmee zij de verdachte heeft bedreigd en getracht neer te schieten. De verdachte heeft zich slechts verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

Meer subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces vanwege de door de aanranding veroorzaakte paniek bij de verdachte.

Ter onderbouwing van deze verweren zijn door en namens de verdachte – kort samengevat – de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.

De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zijn wapen sinds 17 april 2015 in haar bezit had. Op die dag hadden zij afgesproken samen naar de schietbaan (bij de schietvereniging [naam 1] in de gemeente [gemeente] ) te gaan. De verdachte heeft de wapenkoffer met het wapen in de kast van haar slaapkamer gelegd. [slachtoffer] had die avond nog een andere afspraak die zij was vergeten. De verdachte en [slachtoffer] hebben toen samen gegeten en hebben na het eten besloten niet meer te gaan schieten maar samen naar de andere afspraak van [slachtoffer] te gaan. De wapenkoffer is bij [slachtoffer] achtergebleven en de verdachte is toen, en ook later, vergeten die mee naar zijn huis te nemen. Pas rond 11 mei 2015 – inmiddels was de relatie met [slachtoffer] verbroken – heeft hij er weer aan gedacht dat het wapen nog steeds bij [slachtoffer] lag. Hij werd eraan herinnerd toen hij na terugkeer van zijn vakantie ontdekte dat hij een brief van de politie had ontvangen betreffende een wapencontrole.9

Op 17 juni 2015 is de verdachte bij [slachtoffer] langs geweest om zijn spullen op te halen. Deze waren toen door haar in zijn auto gelegd. De verdachte heeft haar toen nog expliciet gevraagd of zij zijn wapen ook in de auto had gelegd. Later ontdekte hij dat de wapenkoffer weliswaar in zijn kofferbak lag met daarin zijn wapenvergunning en het schietboekje, maar niet het wapen en de munitie. Toen de verdachte [slachtoffer] belde om te informeren hoe het zat, vertelde zij dat het wapen ergens anders lag en dat ze nog twee dagen nodig had om dat en een paar andere spullen te regelen. Daarop hebben de verdachte en [slachtoffer] afgesproken dat ze elkaar op maandag 22 juni 2015 om 19:00 uur zouden zien, aldus de verdachte.10

De verdachte is op 22 juni 2015 rond 18:30 uur vanuit zijn woning aan het [adres 2] te [plaats 2] in zijn auto richting Hoofddorp vertrokken. Omdat hij wist dat hij te laat zou komen heeft hij onderweg geprobeerd [slachtoffer] te bellen om dat door te geven, maar zij nam op dat moment niet op. Iets later – om 19:15 uur – lukte het wel haar te bereiken en er kwam een gesprek tot stand. Over dat gesprek heeft de verdachte verklaard dat ook [slachtoffer] iets later was omdat ze bij haar moeder had gegeten en nog een vriendinnetje van haar dochter [naam 2] naar huis moest brengen.11 De verdachte is [slachtoffer] en [naam 2] vervolgens tegengekomen bij de rotonde in de buurt van haar woning aan de [adres 1] te Hoofddorp. In zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris (welke verklaring hij zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft herhaald) heeft de verdachte deze ontmoeting en de daarop volgende confrontatie als volgt beschreven:

‘Ik heb de auto half op de stoep, half op de straat geparkeerd, aan de zijkant van de woningen. Ik deed dat vaker als ik alleen maar iets op kwam halen. Ik zei gedag tegen [naam 2] en ik merkte aan [naam 2] dat ze iets minder enthousiast deed dan normaal. [slachtoffer] ging haar fiets wegzetten, [naam 2] naar binnen brengen en de spullen pakken. (...) Ik ben op dat moment de kap van mijn auto open gaan maken en moest ook wat spullen in mijn auto verplaatsen.

Opeens stond [slachtoffer] achter mij en ze was in een heel andere stemming dan daarvoor. Ze was duidelijk over de zeik en ik vroeg waarom ze nu zo deed. Ze zei dat ze vond dat het niet netjes werd afgehandeld en dat ze meer geld wilde. Dit leek mij iets wat we konden oplossen en wat mij betreft konden we daarover praten. We zijn vanaf mijn auto naar achter gelopen en ik liep meteen in de richting van haar achterdeur op de galerij. Normaal stonden we daar altijd als we dit soort zaken bespraken. [slachtoffer] bleef echter aan het begin van de galerij staan.

Ze sommeerde mij om terug te lopen in haar richting. Ze zei dat ze genoeg middelen had om mij iets aan te doen. Ik was wat verbaasd en liep heel nonchalant naar [slachtoffer] toe. De galerij ligt iets hoger dan de weg en je moet deze betreden via een klein trappetje van een paar treden. Ik liep dit trappetje af en keek op dat moment naar rechts. [slachtoffer] bevond zich toen links van mij. Vervolgens keek ik naar links en ik zag dat [slachtoffer] een wapen op mij gericht hield. Ik zag dat ze haar kaken stijf op elkaar had. Ik zag dat ze het wapen afdrukte, maar het ging niet af. Het betreft een Colt Government...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT