Uitspraak Nº 23-005313-13. Gerechtshof Amsterdam, 2019-01-25

ECLIECLI:NL:GHAMS:2019:196
Date25 Enero 2019
Docket Number23-005313-13
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-005313-13

datum uitspraak: 25 januari 2019

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-703467-13 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1984,

adres: [adres] (Verenigd Koninkrijk).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 en 11 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 06 november 2013 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Dam, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer verbalisant(en) (waaronder [verbalisant] (werkzaam als brigadier van politie Amsterdam-Amstelland)), welk geweld bestond uit het

- eenmaal of meermalen (met kracht) gooien en/of werpen van een of meer (vol(le)) blikje(s) bier en/of een of meer fles(sen), in elk geval een of meer hard(e) voorwerp(en)) in de richting van een of meer verbalisant(en) en/of

- eenmaal of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist(en)) slaan en/of stompen tegen het lichaam van een of meer verbalisant(en).

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing dan de politierechter komt.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Inleiding

Op 6 november 2013 vond de voetbalwedstrijd Ajax-Celtic plaats. In de loop van die middag verzamelden zich honderden Celtic-supporters op de Dam in Amsterdam. Aanvankelijk was de sfeer goed. Aan het einde van de middag, omstreeks half zes, sloeg deze plotseling om. Het wegnemen door Ajax-supporters van een vlag van Celtic-supporters lijkt daarvoor de directe aanleiding te zijn geweest. Toen de hierbij aangehouden Ajax-supporters in de Damstraat met leden van de Mobiele Eenheid (ME) wachtten op vervoer, begon een menigte Celtic-supporters agressief te schreeuwen richting de leden van de geüniformeerde politie en de ME. Het overgrote deel van deze supporters leek op dat moment behoorlijk onder invloed van alcohol te zijn. De sfeer werd zeer grimmig en er braken ernstige ongeregeldheden uit. Door de Celtic-supporters zijn in de richting van de ME en de geüniformeerde politie bierflessen, wijnflessen, volle bierblikjes en andere goederen gegooid. Om de situatie onder controle te krijgen, voerde de ME charges uit en verrichtten leden van de gespecialiseerde Aanhoudingseenheid (AE), die onderdeel vormt van de ME, in burgerkleding aanhoudingen. Zij hebben daarbij geweld toegepast. Acht politieambtenaren zijn gewond geraakt,1 ofwel als gevolg van in hun richting gegooide voorwerpen, zoals bierblikjes,2 ofwel door fysiek geweld zoals vuistslagen in het gezicht.3

Een aantal aangehouden Celtic-supporters is vervolgd op grond van het verwijt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad is de enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, daarvoor niet zonder meer voldoende. Voor een veroordeling moet kort gezegd vast komen te staan dat de verdachte een voldoende significante intellectuele of materiële bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn (HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1093). Daarmee draait het in deze strafrechtelijke procedures om de vraag naar de precieze bijdrage aan het geweld van deze verdachten.

Het bewijs tegen de verdachte

De kern van het tegen de verdachte bestaande belastende bewijsmateriaal aangaande zijn bijdrage aan het geweld bestaat uit:

a. het proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2013 van [verbalisant], lid van AE Romeo 40, dat inhoudt, kort samengevat, dat tegen hem, terwijl hij een aanhouding wilde verrichten, geweld is gebruikt door een nadien aangehouden man die [verdachte] bleek te zijn, de verdachte in deze zaak. Over dat geweld houdt dit proces-verbaal in:

“Op het moment dat ik deze aanhouding wilde doen zag en voelde ik dat ik opzettelijk en met kracht meerdere vuistslagen op mijn hoofd kreeg waarvan tenminste één vuistslag in mijn gezicht werd geslagen. Ik voelde dat ik een diepe wond had aan mijn onderlip. Doordat de verdachte schuin achter mij stond, heb ik deze vuistslagen niet zien aankomen en heb ik de persoon ook niet gezien. Gedurende het slaan van deze verdachte naar mij vonden er zeer veel vernielingen en openlijke geweldplegingen plaats. Het was te gevaarlijk om te blijven staan en ik heb een veilige plek opgezocht bij een dienstvoertuig. Op dat moment zag ik dat collega [naam 2] met een verdachte aan kwam lopen en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT