Uitspraak Nº 2300456816. Gerechtshof Amsterdam, 2019-04-05

ECLIECLI:NL:GHAMS:2019:1181
Date05 Abril 2019
Docket Number2300456816
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-004613-16

datum uitspraak: 5 april 2019

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-845079-14 tegen

[verdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,

thans gedetineerd in [detentie-adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018, 7 maart 2018, 19 februari 2019, 20 februari 2019, 21 februari 2019, 25 februari 2019, 28 februari 2019, 4 maart 2019, 8 maart 2019, 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging

Namens de verdachte is betoogd dat het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard nu de verdachte op grond van de inhoud van het dossier het vertrouwen heeft kunnen krijgen dat hij niet zou worden vervolgd voor deelneming aan een criminele organisatie voor zover het betreft de vennootschap [zaak 2] De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen. Het hof overweegt als volgt.

In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden.

De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.

Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend.

Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het openbaar ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard dienen zware motiveringseisen te worden gesteld.

Het hof stelt vast dat de verdachte onder 1 het misdrijf van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is ten laste gelegd waarbij van een groot aantal ondernemingen melding wordt gemaakt in het kader waarvan strafbare feiten zouden zijn gepleegd. Daaraan is een omvangrijk strafdossier ten grondslag gelegd waarin de door de raadsman genoemde vennootschap aan de orde komt. De enkele omstandigheid dat het dossier aanwijzingen bevat dat de verdachte in de fase waarin deze onderneming werd gedreven niet aan de activiteiten daarbinnen kan hebben deelgenomen is onvoldoende om tot het gevraagde oordeel te komen. Ook overigens bestaan daartoe geen gronden nu geen van de in de hiervoor weergegeven maatstaf situaties zich heeft voorgedaan. Het verweer wordt verworpen.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving tenlastelegging ex 314a Sv is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met november 2014 te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Schagen en/of Heiloo en/of Tuitjenhorn, gemeente Schagen en/of Stompetoren, gemeente Alkmaar en/of Schermerhorn, gemeente Alkmaar en/of Schoorl, gemeente Bergen (NH) en/of Beverwijk en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s),

te weten (een) samenwerkingsverband(en) van verdachte en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 13] en/of een of meer andere natuurlijke personen,

waarbij deze organisatie(s) (telkens) gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) onderneming(en) en/of de naam van (een) onderneming(en), te weten

[zaak 1] (zaak 1) en/of [zaak 2] C.V (zaak 2) en/of [zaak 5](zaak 5) en/of [zaak 6] (zaak 6) en/of [zaak 8] (zaak 8) en/of [zaak 9](zaak 9) en/of [zaak 10] (zaak 10) en/of [zaak 12] (zaak 12) en/of [zaak 13] (zaak 13) en/of [zaak 14] (zaak 14) en/of [zaak 15] B.V (zaak 15) en/of [zaak 16] (zaak 16) en/of [zaak 17] (zaak 17) en/of [zaak 18] (zaak 18)

bestaande de betrokkenheid van verdachte uit deelnemingshandelingen ten aanzien van de hierna genoemde ondernemingen, te weten

[zaak 1] (zaak 1) en/of [zaak 5](zaak 5) en/of [zaak 6] (zaak 6) en/of [zaak 8] (zaak 8) en/of [zaak 9](zaak 9) en/of [zaak 10] (zaak 10) en/of [zaak 12] (zaak 12) en/of [zaak 13] (zaak 13) en/of [zaak 14] (zaak 14) en/of [zaak 15] B.V (zaak 15) en/of [zaak 16] (zaak 16) en/of [zaak 17] (zaak 17) en/of [zaak 18] (zaak 18),

welke organisatie(s) (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (mede)plegen van faillissementsfraude (artikel 340 t/m 344 en artikel 194 Wetboek van Strafrecht) en/of verduistering (artikel 321 Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of flessentrekkerij (artikel 326a Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)witwassen (artikel 420bis en artikel 420ter Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)heling (artikel 416 en 417 Wetboek van Strafrecht),

van welke organisatie(s) hij, verdachte, (telkens) oprichter en/of leider en/of bestuurder, in elk geval deelnemer, is geweest;

2.

hij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 in de gemeente

Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, een

beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen (telkens) met het oogmerk om zonder

volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren,

immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de op de aan deze dagvaarding gehechte bijlage vermelde goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), gekocht van de na te noemen (rechts)perso(o)n(en), te weten:

- [leverancier 1] te Tiel (8-G-03) en/of

- [leverancier 2] te Barendrecht(8-G-04) en/of

- [leverancier 3] te Alkmaar (8-G-04)en/of

- [leverancier 4] te Gorredijk (8-G-06) en/of

- [leverancier 5] te Deventer (8-G-07) en/of

- [leverancier 6] te Alphen aan den Rijn (8-G-08) en/of

- [leverancier 7]te Duiven (8-G-11) en/of

- [leverancier 8] te Hoofddorp (8-G-12) en/of

- [leverancier 9] te Uddel (8-G-13) en/of

- [leverancier 10] te Hoofddorp(8-G-14) en/of

- [leverancier 11] te Bergen op Zoom (8-G-15) en/of

- [leverancier 12] te Lutten (8-G-16) en/of

- [leverancier 13] te Alkmaar (8-G-17) en/of

- [leverancier 14] te Oldenzaal (8-G-18) en/of

- [leverancier 15] te Winterswijk (8-G-19) en/of

- [leverancier 16] te Soest (8-G-20) en/of

- [leverancier 17] te Schijndel (8-G-21) en/of

- [leverancier 18] te Wormerveer (8-G-22) en/of

- [leverancier 19] te Borne (8-G-23) en/of

- [leverancier 20] te Heijningen (8-G-24) en/of

- [leverancier 21] te Zoetermeer (8-G-25) en/of

- [leverancier 22] te Amsterdam (8-G-26) en/of

- [leverancier 23] te Roosendaal en/of [leverancier 23] te Idar-Oberstein (Dld) (8-G-27) en/of

- [leverancier 24] te Alkmaar (8-G-28) en/of

- [leverancier 25] te Hengelo (O) (8-G-29) en/of

- [leverancier 26] te Vlaardingen (8-G-30) en/of

- [leverancier 27] te Zwaagdijk-Oost (8-G-33).

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met november 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,

te weten een samenwerkingsverband van verdachte en [verdachte 2] en [verdachte 3] en [verdachte 4] en [verdachte 5] en [verdachte 7],

waarbij deze organisatie telkens gebruik heeft gemaakt van ondernemingen, te weten

[zaak 1] en [zaak 5] en [zaak 6] en [zaak 8] en [zaak 9] en [zaak 10] en [zaak 12] en [zaak 13] en...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT