Uitspraak Nº 2951157 / CV EXPL 14-2169. Rechtbank Den Haag, 2015-11-11

ECLIECLI:NL:RBDHA:2015:12898
Docket Number2951157 / CV EXPL 14-2169
Date11 Noviembre 2015
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team kanton Leiden/Gouda

Locatie Leiden

FV

Rolnr.: 2951157 / CV EXPL 14-2169

Datum: 11 november 2015

Vonnis in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Dexia Nederland B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

gemachtigde: mr. T.R. Van Ginkel (USG Legal Professionals),

tegen

1.

[gedaagde],

2.

[gedaagde],

beiden wonende te [woonplaats] ,

gedaagden,

gemachtigde: mr. G. van Dijk.

Partijen zullen hierna “Dexia” en “ [gedaagde] ” worden genoemd.

Procedure

De procedure is als volgt verlopen:

-

de dagvaarding van 20 maart 2014 met producties,

-

de conclusie van antwoord met producties,

-

de conclusie van repliek met producties,

-

de conclusie van dupliek met producties,

-

de akte uitlating producties van Dexia.

Op 17 augustus 2015 heeft een pleidooi-zitting plaatsgevonden, bij welke gelegenheid de gemachtigden van partijen aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota’s onder andere de onderhavige zaak nader hebben toegelicht. Van het verhandelde op deze zitting is door de griffier proces-verbaal opgemaakt.

Het vonnis is bepaald op heden.

Feiten
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit:

a

Dexia Bank Nederland N.V., de vennootschap die aanvankelijk partij was, is na een fusie met haar aandeelhoudster als rechtspersoon opgehouden te bestaan. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.

b

[gedaagde] heeft de navolgende leaseovereenkomsten met Dexia gesloten (hierna: de leaseovereenkomsten):

Contractnr.

Datum

Naam overeenkomst

Looptijd

Leasesom

21781394

17 februari 2000

Overwaarde Effect

240 mnd

€ 54.360,00

39482092

17 februari 2000

Allround Effect

240 mnd

€ 114.352,56

c

Dexia heeft met betrekking tot de leaseovereenkomsten eindafrekeningen opgesteld met de volgende resultaten:

Contractnr.

Datum eindafrekening

Resultaat

21781394

17-2-2005

- € 1.696,80

39482092

17-2-2005

- € 11.380,47

d

Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde] op grond van de leaseovereenkomsten in totaal € 33.742,80 aan termijnen en € 13.077,27 aan restschuld aan Dexia betaald. Aan dividendvergoeding heeft [gedaagde]

€ 3.022,49 van Dexia ontvangen alsmede ter afrekening € 11.801,17 op of omstreeks 18 januari 2012.

e

Bij brief van 25 januari 2012 van de gemachtigde van [gedaagde] is aan Dexia meegedeeld dat [gedaagde] zijn rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.

f

Bij brief van 29 januari 2014 heeft Dexia aan [gedaagde] meegedeeld dat zij een einde wilde maken aan de onzekere situatie tussen haar en [gedaagde] . Dexia heeft [gedaagde] verzocht mee te delen of Dexia aan al haar verplichtingen jegens hen heeft voldaan en - zo niet - mee te delen en te onderbouwen welk bedrag Dexia nog verschuldigd is.

g

Op de voormelde brief van 29 januari 2014 van Dexia is geen antwoord gevolgd.

Vordering

Dexia vordert dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat zij ten aanzien van de met [gedaagde] gesloten leaseovereenkomsten met de nummers 21781394 en 39482092 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Ten slotte vordert Dexia [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.

Hetgeen Dexia ter toelichting van deze vordering heeft gesteld komt op het volgende neer.
Dexia ziet zich geconfronteerd met de situatie dat [gedaagde] een vordering op haar pretendeert, dat [gedaagde] de verjaring van die vordering heeft gestuit, maar dat [gedaagde] niet inhoudelijk motiveert waarom hij meent een vordering op Dexia te hebben. Dexia meent daarom er recht en belang bij te hebben dat in rechte wordt vastgesteld dat [gedaagde] geen vordering meer op haar heeft in verband met de tussen hen gesloten leaseovereenkomsten.

Verweer

Het verweer, waarmee [gedaagde] de vordering heeft bestreden, zal - voor zover daaraan wordt toegekomen - hierna aan de orde komen.

Beoordeling
Belang bij de vordering en misbruik van procesbevoegdheid?

[gedaagde] stelt voorop dat Dexia geen belang heeft bij de onderhavige vordering (artikel 3:303 BW) en dat zij door het instellen daarvan misbruik maakt van haar bevoegdheid daartoe (artikel 3:13 BW). Bij de beoordeling daarvan zijn de volgende omstandigheden van belang.

Dexia heeft onbetwist gesteld dat haar commerciële bedrijfsvoering reeds lange tijd geleden is gestaakt, dat zij thans slechts bestaat om de geschillen rond de effectenleaseproducten af te wikkelen en dat aan het in stand houden van de daarvoor noodzakelijke organisatie hoge kosten verbonden zijn. Daarmee is gegeven dat Dexia een redelijk en in rechte te respecteren belang heeft om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of afnemers - waaronder [gedaagde] - aanspraken jegens haar hebben en zo ja, tot welke omvang en op welke grond, ten einde in staat te zijn deze af te wikkelen. Gelet op de gemotiveerde onderbouwing door Dexia van haar stelling dat zij aan haar verplichtingen jegens [gedaagde] heeft voldaan vormt het vorderen van een verklaring voor recht een geëigend middel om die duidelijkheid te verkrijgen. [gedaagde] heeft dan immers de mogelijkheid om in conventie en/of in reconventie het tegendeel te onderbouwen.

Het voorgaande neemt niet weg dat, gelet op het verweer van [gedaagde] , moet worden onderzocht of Dexia misbruik maakt van haar bevoegdheid tot het instellen van een vordering als de onderhavige. Hoewel hiervoor reeds is overwogen dat Dexia voldoende belang heeft bij het verkrijgen van duidelijkheid in de rechtsverhouding tussen haar en (ook) [gedaagde] , kan er toch sprake zijn van misbruik van bevoegdheid, namelijk indien de belangen van [gedaagde] door het op dit moment instellen van de vordering onevenredig worden geschaad of indien dit in strijd is met het belang van een goede procesorde en/of een goede rechtspleging. Daarbij is van belang of [gedaagde] voldoende de gelegenheid heeft gehad om de feiten en omstandigheden te onderzoeken die bepalend zijn voor zijn aanspraken en of inmiddels voldoende duidelijkheid bestaat over de in rechte toe te passen beoordelingsmaatstaven.

De onderhavige procedure heeft betrekking op effecten(lease)overeenkomsten. De rechtsverhouding tussen partijen maakt deel uit van een groot aantal financiële massaschadezaken. Elke afzonderlijke procedure in een dergelijke zaak dient te worden behandeld en beslist op grond van de feiten en omstandigheden van de individuele zaak. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met de beoordelingsmaatstaven zoals die zijn en worden ontwikkeld bij de afdoening van soortgelijke zaken. Omdat de behandeling van deze zaken in en buiten rechte zich concentreert bij een klein aantal partijen en organisaties, bestaat de mogelijkheid van enige coördinatie bij de afdoening van deze zaken. Deze omstandigheden brengen mee dat bij de beoordeling of enige partij recht en belang heeft bij het instellen van een procedure in een individuele zaak, tevens van belang is wat de stand van zaken bij de ontwikkeling van beoordelingsmaatstaven voor de betreffende massaschadezaken als geheel is en voorts wat de betrokken partijen (met name Dexia) en de gemachtigden (met name Leaseproces) in dat verband hebben gedaan en nagelaten.

In zijn arresten van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837) en 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH2815) heeft de Hoge Raad uitsluitsel gegeven over de regels en beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken zoals de onderhavige. In de arresten van het hof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009: BK4978, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4982 en ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4983) is daaraan feitelijk invulling gegeven door de ontwikkeling van de zogenoemde Hof-formule. In zijn arrest van 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof Amsterdam daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven. Daarmee stond in hoofdlijnen vast en was aan partijen bekend welke beoordelingsmaatstaven in effectenleasezaken moeten worden toegepast.

De stellingen van (de gemachtigde van) [gedaagde] komen er op neer dat [gedaagde] thans niet in een procedure behoort te worden betrokken waarin wordt vastgesteld of er nog sprake is van aanspraken van [gedaagde] jegens Dexia en zo ja welke. Ter onderbouwing daarvan wordt aangevoerd dat [gedaagde] de mogelijkheid behoort te hebben om arresten van hoven en van de Hoge Raad af te wachten waarin op bepaalde beslispunten duidelijkheid zal worden verkregen. Daarnaast wordt aangevoerd dat een behandeling van (en beslissing op) de vordering van Dexia tot gevolg kan hebben dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT