Uitspraak Nº 4882182 UC EXPL 16-4051. Rechtbank Midden-Nederland, 2016-08-31

ECLIECLI:NL:RBMNE:2016:5314
Docket Number4882182 UC EXPL 16-4051
Date31 Agosto 2016
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 4882182 UC EXPL 16-4051 SM/1152

Vonnis van 31 augustus 2016

inzake

de stichting

Stichting Vecht en IJssel,

gevestigd te Utrecht,

verder ook te noemen Vecht en IJssel,

eisende partij,

gemachtigde: mr. N. van den Burg,

tegen:

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [gedaagde] ,

gedaagde partij,

gemachtigde: J.A. de Bouter.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 april 2016
- de mondelinge behandeling op 29 juli 2016

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

Vecht en IJssel houdt zich bezig met dienstverlening op het gebeid van wonen, welzijn en zorg. Haar kerntaak is het bieden van huisvesting en verzorging aan ouderen.

2.2.

[gedaagde] , geboren op [1934] , huurt sinds 15 januari 2014 een serviceappartement, Jan van der Heijdenweg [nummer] te [woonplaats] , gelegen in woonzorgcentrum [woonzorgcentrum] . In de huurovereenkomst is het volgende bepaald:

“(…)

IN OVERWEGING NEMENDE DAT:

(…)

huurder is zich ervan bewust dat de huisvesting en de zorgverlening qua omvang, financiering en organisatie, o.a. vanwege de aangelegde zorginfrastructuur (denk aan alarmering en brandveiligheid), alleen mogelijk is indien huurder zijn behoefte aan zorg afneemt van verhuurder;

huurder verplicht zich derhalve gedurende de duur van de huurovereenkomst de zorg uitsluitend van verhuurder af te nemen;

ZIJN OVEREENGEKOMEN:

(…)

Voorwaarden

2.1

Deze overeenkomst verplicht partijen tot naleving van de bepalingen van de wet met betrekking tot verhuur en huur van woonruimte voor zover daarvan in deze overeenkomst niet wordt afgeweken. Van deze overeenkomst maken deel uit de ‘ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WOONRUIMTE’ (…) hierna te noemen ‘algemene bepalingen’. Deze algemene bepalingen zijn als bijlage 2 bij deze overeenkomt gevoegd en zijn partijen bekend.

2.2

De algemene bepalingen zijn van toepassing behoudens voor zover daarvan in deze overeenkomst uitdrukkelijk is afgeweken, of toepassing ervan ten aanzien van het gehuurde niet mogelijk is.

(…).”

Artikel 1.3 van de algemene bepalingen luidt:

“Huurder is – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder – niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan, daaronder begrepen het verhuren van kamers en het verlenen van pension of het doen van afstand van huur. Een door of vanwege verhuurder gegeven toestemming is eenmalig en geldt niet voor andere of opvolgende gevallen.”

2.3.

Bij brief van 2 september 2015 heeft Vecht en IJssel aan [gedaagde] meegedeeld dat is geconstateerd dat haar zoon, [A] , met zijn vriendin, [B] , bij [gedaagde] is ingetrokken. In deze brief heeft Vecht en IJssel [gedaagde] erop gewezen dat zij hiermee het bepaalde in artikel 1.3 van de algemene bepalingen overtreedt. Vecht en IJssel heeft verder in deze brief aan [gedaagde] meegedeeld:

“Wij verzoeken u de ontstane situatie, namelijk dat uw zoon en zijn vriendin bij u inwonen, per direct te beëindigen, doch uiterlijk woensdag 16 september aanstaande. Bij voortduring van deze wanprestatie zullen wij overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst die Vecht en IJssel met u heeft (…)”

Een kopie van deze brief heeft Vecht en IJssel gestuurd naar mevrouw [C] , de dochter van [gedaagde] .

2.4.

In antwoord op deze brief heeft mevrouw [C] (hierna aangeduid als: de dochter) aan Vecht en IJssel geschreven:

“(…)

Mijn moeder is jl. oktober geopereerd aan een hersentumor. Deze is verwijderd en ze heeft in de maanden november-december, dagelijks bestralingen gehad. In die periode raakte mijn broer zijn woning kwijt en toen leek het een goede (tijdelijke) oplossing, zowel voor mijn moeder als voor mijn broer, om bij haar in te gaan wonen. Hierdoor was mijn moeder verzekerd van goede zorg en toezicht en was het woonprobleem van mijn broer tijdelijk opgelost.

(…).

Ik denk ook dat mijn moeder niet in staat is om hem eruit te zetten en ook ik kan daar geen invloed op uitoefenen. Kortom hoe kunnen we deze situatie omzetten in een win-winsituatie?

(…)”

2.5.

Bij brief van 14 september 2015 heeft Vecht en IJssel aan [gedaagde] geschreven:

“(…)

Wij hebben - via uw dochter mevrouw [C] - aangeboden dat uw zoon de heer [A] (en zijn vriendin) tot 1 december 2015 in uw appartement mogen verblijven. Vecht en IJssel wil met dit gebaar ook een bijdrage leveren aan de ontstane situatie zodat uw zoon meer tijd heeft om een andere woonruimte te zoeken. Van uw dochter hebben wij begrepen dat u met deze afspraak akkoord gaat en blij bent met deze oplossing.

Vecht en IJssel zal tot 1 december 2015 dan ook geen verdere (juridische) stappen jegens u ondernemen ten aanzien van deze overtreding.

(…).”

2.6.

Bij brief van 4 december 2015 heeft Vecht en IJssel [gedaagde] herinnerd aan de afspraak dat [A] en zijn vriendin tot uiterlijk 1 december 2015 in het appartement mochten verblijven. Vecht en IJssel schrijft vervolgens:

“Inmiddels is die termijn verstreken en willen wij graag van u persoonlijk vernemen of uw zoon daadwerkelijk het appartement heeft verlaten en verzoeken u vriendelijk dit schriftelijk aan ons te melden, uiterlijk vrijdag 11 december a.s.

(…)”

2.7.

Bij e-mail bericht van 9 december 2015 heeft [A] aan Vecht en IJssel geschreven:

“(…)

Namens mijn moeder, welke mij o.a. hiervoor heeft gemachtigd te antwoorden, deel ik U mede dat haar zoon (ik), is verhuisd naar een nieuw adres per 30 november 2015.

(…)”

2.8.

Op 2 december 2015 heeft Vecht en IJssel aan LECTA Recherchediensten B.V. opdracht gegeven een onderzoek te verrichten naar de vraag of [A] en [B] inwonen bij [gedaagde] . Het door LECTA uitgebrachte rapport vermeldt dat in het kader van het onderzoek de rapporteur twee maal (op 11 december 2015 en op 15 december 2015) is meegegaan met een huisbezoek van een verzorgster aan [gedaagde] . Voorts vermeldt het rapport, waarin [A] wordt aangeduid als “S1” en [B] als S2 het volgende:

“(…)

Tag registratiesysteem

Betreffende tag registratiesysteem slaat alle gebruiksmomenten op van een bij een lezer aangeboden tag. Elke tag is persoonsgebonden en geautoriseerd voor specifieke ruimten. Op het moment dat een gebruiker een tag voor een paslezer bij een ruimte houdt, welke hij wil betreden, dan ontvangt de gebruiker wel of geen toegang tot een bepaalde ruimte.

Bij het verlaten van deze ruimten hoeft geen tag bij een paslezer te worden aangeboden, dat betekent dat er geen uitgaande registratie middels het tag registratiesysteem is. Het verlaten van ruimten is alleen te controleren via de opgenomen videobeelden.

Tag registratie systeem in combinatie met videobeelden:

Op deze wijze kon rapporteur enerzijds via het tag registratiesysteem de aanwezigheid middels de tags van Subject 1 (S1 = tagnummer 10530); Subject 2 (S2 = tagnummer 10463) en de huurster F. (= tagnummer 10256) van appartement [nummer] worden vastgesteld.


Daarbij werd ter ondersteuning van dit deelonderzoek in de periode 24 december 2015 tot en met 21 januari 2016 een tweetal camera’s geplaatst in het woongebouw.

Door de opgenomen beelden te analyseren en deze met de tag registratiemomenten te vergelijken kon de aanwezigheid en het verblijf daadwerkelijk worden vastgesteld van Subject 1 (tagnummer 10530) en Subject 2 (tagnummer 10463) in de woning van huurster F. (…)

(…)

Ook werd door rapporteur op meerdere momenten, door videobeelden en de tag momenten te bekijken en te combineren, vastgesteld dat S1 & S2 of individueel of samen in de avonduren woning [nummer] van huurster F. verlieten om dan alleen of samen weer in de nacht terug te keren in woning [nummer] van huurster F. Om dan vervolgens niet eerder de woning weer te verlaten dan na 07.00 uur of later in de ochtend of in de middag van die betreffende dag.

(…)”

Het rapport vermeldt dat aan de hand van de opgenomen videobeelden en de tagregistratie van Subject 1, Subject 2 en huurster F. is komen vast te staan dat S1 en S2 zich op werkdagen, feestdagen en in het weekend overdag, in de avond en in de nacht regelmatig in de woning ophielden. De samenvatting van de registratie vermeldt:
over de aanwezigheid van [A] (S1):

“Werkdagen 10 van de max 16 dagen
Weekenddagen 4 van de max 5 dagen
Feestdagen 3 van de max 3 dagen
Nachten 18 van de max 22 nachten”

En over de aanwezigheid...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT